Zinnen om over na te denken ( 14)

Deze keer maar eens beginnen met enkele beginregels uit dunne maar prachtige boeken die in de boekenkast vlakbij elkaar staan. De eerste drie althans en van de tweede drie moet dat prachtige nog bewezen worden. Pedro Páramo van de Mexicaanse schrijver Juan Rulfo is vertaald. Beïnvloedde de Zuid-Amerikaanse literaire golf uit de tweede helft van de 20ste eeuw. Louis Paul Boon had een Feminateek, maar verkijk je daar niet op. Sociaal angehaucht schrijver. Huelsenbeck introduceerde dada in Duitsland en was arts. Becker, een onbekend schrijver, maar wie weet. (zie webshop)

Eerste zinnen:

-Ik kwam naar Comala omdat ze me zeiden dat daar mijn vader leefde, een zekere Pedro Páramo.

-Een kleine schrijver schrijft zijn kleinen oorlog maar welke groote schrijver gaat er nu opstaan om ons Zijn-Boek-Over-Den Grooten- Oorlog – allemaal met een hoofdletter- aan te bieden, het is een veel te fatsoenlijk woord voor zoo een boek.

-Dat hier sprake is van een zeer merkwaardige zaak, zal iedereen spoedig opvallen, ongeacht hoe je tegenover het leven staat.

–Doctor Mittwoch had me daar en telefonade  gepleegd waar de honden geen brood van zouden lusten.

– In Londen zweeft een bijzondere figuur rond.

-Dit boek is een uit de hand gelopen verslag en ook dat is nog maar de vraag.

Zinnen om over na te denken ( 14)

-‘Gisteravond bij Dubslav van Stechlin lijsterborstfilet, vandaag bij Adelheid von Stechlin patrijzenvleugels.’ (Theodor Fontane; Stechlin,
Tweede helft 19e eeuw in Brandenburg).
– Het is niet gemakkelijk om wijs te worden uit de geschiedenis van het eigen leven. ( Lion Feuchtwanger; De erven Oppermann – Die Geschwister Oppermann).
-Als spion onder het mom van een beginnend diplomaat aan de Britse ambassade in Bonn, was ik voor mijn collega’s, en vaak voor mezelf, een raadsel. (John le Carré; Spion aan de muur – The Spy Who Came in From the Cold in een soort van voorwoord, een toevoeging, dat ‘Vijftig jaar later’ heet).
– ‘Neem dat maar van me aan. Al die vrouwen die wij hebben, zijn voor hún Hollandse hoeren.’ (straattaal).
– ‘Het is niet anders’ hoor je veel nu de coronacrisis lang duurt.
-‘Ik viel tegelijk met Napoleon in April 1814’, zo begint hoofdstuk 2  van Het leven van Henry Brulard, het boek waarin de schrijver Stendhal zijn ik probeert te ontdekken.
– Toen een knappe jonge vrouw tegen me zei, op de dag dat ik een stukje tussen m’n voortanden verloor;; ‘Mijnheer, het gaat niet om uw uiterlijk maar om uw hart’, had ze natuurlijk gelijk, temeer daar ik juist een hartonderzoek achter de rug had.
-Tegen kleine jongen op straat: Zo jongen, ben je naar school geweest?’-‘Ik ben gestopt met school.’- ‘Waarom?’- ‘Dat weet ik ook niet.’
– 
Die Dinge singen hör Ich so gern. ( Hölderlin)
– Hij wandelde om zijn hoofd rustig te krijgen.
– Doordat hun begrip te kort schoot, bleef hun verstand gezond.    (George Orwell; 1984)
– Toen ik de volgende zin las uit de wereld van Maarten ’t Hart (de beste stukken over natuur, literatuur, religie en muziek); ‘Zeker, de humor, zo schaars in Little Dorrit en Great Expectations’zo geheel afwezig in A tale of Two Cities, lijkt hier weer even sprankelend als in Nicolas Nickleby, maar het is alsof Dickens datgene wat hij sinds Copperfield had geleerd weer heeft prijsgegeven om iets nieuws te beproeven, iets dat hem lukt in het begin van Our Mutual Friend (wie denkt bij de salon van de Veneerings niet aan de Verdurins uit La recherche du temps perdu?) en in een enkele passage aan het slot (de moordaanslag van Bradley Headstone), maar waarover dan plotseling de kille adem gaat van de goedkope en simpele ontknoping aan het slot.’ moest ik toegeven dat ik bij de Veneerings in het geheel niet dacht aan de Verdurins en dacht: ‘Wat heb ik nou eigenlijk nog gelezen?’
– Hij had gelijk met zijn kritiek die pas zinvol werd door  toevoegingen.
– O nacht, geef mij je leugens terug. (Fauré)
– Dan gaan we die jongens een beetje kans geven om zich te ontbolsteren. ( Vlaams bij wielrennen).
– Daartoe behoren behalve het Russisch ook het Oekraïens (vroeger ook wel het Kleinrussisch genoemd) en het Witrussisch (gesproken in Wit- Rusland, hoofdstad Minsk; samen heten die drie nu de Oostslavische talen) het Pools, het Kasjoebisch, het Tsjechisch, het Slowaaks, het Bovensorbisch en het Nedersorbisch ( in Oost-Duitsland ten noorden van de Tsjechische grens, steden: Bautzen, Kottbus; die taal wordt ook wel Wendisch genoemd; dit zijn de Westslavische talen. (uit Hoofdstuk I; De oudste tijden van Geschiedenis van de Russische literatuur door Karel van het Reve.) \
-‘Hij dacht nergens over en wilde ook niet denken; maar de fantasieën kwamen achter elkaar, gedachtenflarden zonder begin, einde of verband schoten door hem heen’, lees je aan het eind van Misdaad en Straf van Dostojewski en dat karakteriseert het boek goed, flart het door je hoofd.
-La-me niet lachen.
-Romanschrijvers doen er goed aan, en meer dan ooit te voren, zich te richten op ‘wat alleen de roman kan zeggen’.uit: Oek de Jong; Wat alleen de roman kan zeggen.


Plaats een reactie