De Noordse boskat ligt als een vod terneer.
Een hoopje zwart verborgen in zijn kleed,
Wat pluizig wild.
Als ’t schemert helemaal. Daar ligt-ie weer.
In stille rust verzonken. Als je niet beter weet
Ga je nog op hem zitten.
Zijn donker kleed lijkt wel een warrig kussen,
Maar ondertussen er zit leven in. Het knort
een beetje weet je.
Zo heet-ie ook. Zijn naam is Knorretje.
Soms glanzen er twee groene parels
uit zijn zwarte kop.
En dan ineens, hop, springt het kussen op.
Ik zeg, jij voddenkop, maar vriendelijk
Met zachte stem.
Want ik ken hem. En weet zijn zwartigheid
is echt niet van zwartgalligheid of nors.
Maar schors van vriendelijkheid.
Hollandse huiskat
De bonte, grijsbruin, je kent haar wel,
En deze dan met witte pootjes.
De buurman noemt hem Zeurtje.
Met hem voed ik hem op en ook
met Knorretje zijn we nu bezig.
Zij waaiden aan. Ik ben geen dierenvriend.
Maar aai hem vaak en speel met hen.
Ik ben geen mensenvriend maar ben
Ook wel met de mensen bezig.
Misschien ben ik afwezig en ik denk
Die katten zijn wel grappig en heel lief.
Dief van gevoelens allebei.
Maak dat de kat maar wijs
We gaan de kat toespreken.
‘Hai zwarte voddenbaal, help
eens met koken, veeg borden
en daarna ach, begrijp je het
niet allemaal? ‘k Begrijp je wel,
blijf lekker liggen in je paradijs.
Kom Zeurtje, wat vindt jij
ervan? O jee, je wilt weer eten.
Kom man, wat moet er van je worden
als je zoveel eet? Je wordt al aardig dik.
Okay, ga maar weer liggen. Schik
eens een beetje op. Wil je meelezen?
Goed dat ik maar alleen ben want
de anderen zouden nog denken
die vent is aardig heen’, en zo alleen
hoor ik mezelf praten en kan
niet laten om er om te lachen.
Kattigheden
Hé, pluizige gevallen, aaibare filosofen.
Ze lijken wijs de katten en gaan hun weg.
Je woont in een klein huis maar liggen
zij nu boven op of onder bij die kast?
Soms kun je ze niet vinden en vraagt je af
hoe stille poten kleine plekken vinden.
Waar zijn jullie?, onverschillige beminden.
’t Is ongelofelijk hoe rustig katten sluipen
door het huis en balanceren langs wat
prulligheden. Alsof zonder verleden,
-zijn zij niet altijd in ’t moment?- hun
wereld geen obstakels kent.
Ik vraag ze wel, kom even uit je tent,
waar denken jullie aan?
Maar stoïcijns gaan ze er niet op in.
Leuk dicht werk….