Kunstreis

‘k Liep langs de schatten van de Stroganoffs.
’t Was op een middag en de vorst was bitterkoud.
Ik zag paleizen en ruïnes. In een Russisch woud
ver achter mij huilden de wolven. ’t Was alsof
de tijd niet meer bestond. Een sterrenhemel
naderde het avonduur. Een goudgewemel
verraste mij. Mijn hart trilde onder een parka.

Het hart stelt vragen en van zwerven moe geworden.
zoek ik een theehuis in de stille oude streek.
Vind een tafel in de hoek. De barman keek
met valse achterdocht en zonder haast versjorde
hij zijn koppelriem waarin een lang scherp mes
mij niet beviel. Ik was hier al een maand, mijn les
geleerd. Het graf is hier dichtbij. Het volk mort.

Maar goed, ik krijg mijn thee en slurp zacht,
het brouwsel door de stenen lippen binnen.
Mijn oren doof, mijn ogen blind, kortom de zinnen
verdoofd door ’t brute land dat door de vorst verkracht
en onder sneeuw en hemel kreunt, is het verdacht
om mijn pistool onder de jas te laten zien? Hierbinnen
lijkt gastvrijheid troef. Maar ‘k zeg u zachtjes:

‘Kom wat dichterbij’, De duivel hale je, geloof het niet.
Dit is een land verschrikkelijk met gruwelijkheden
die dagelijks rond huis en doolhof waren.
Je heeft toch wel gehoord hoe de bojaren
er eens regeerden. Een land vol bloed en leed.
De zeden al te vaak vertrapt. De boeren lijden
nog het meest. De akkers zwart geblakerd.

Ik was naar ’t land gekomen om wat kunst te zien
en had de Hermitage al bezocht.
In Moskou de Trelskitskischat. Een arreslee
heeft me daarna het Oosten ingevoerd.
Een liefdesavontuur maar ‘t heeft niet lang geduurd.
Zij was een sloerie en een bendelid
van de provincieraad en zong het Wolgalied.

Zo peins ik bij mijn thee terwijl daarbuiten
de nacht valt en de wolven jankend huilen.
De drank ontdooit mijn lippen en verschuilen
in de kunst lukt me niet meer. Het leven
neemt een keer. Er zijn van die momenten
dat alles omdraait. Uit de kunst. Krenten
worden Griekse druiven weer. Even dan

zon en maneschijn, ruiken we jasmijn en roos.
Daarachter ligt de Angst en duivels dansen
rondom in razernij. Moet je hier triest om zijn?
De chaos is een punt tot nieuwe mogelijkheden.
Zo zit ik hier en zie een trap met nieuwe treden,
waarop de Kunst mijn ziel verlaat. Twee wantsen
op de vuile tafel verkwanselen een beetje lucht.

Hier heerst de bitterheid van prei en koolsoep
en een moezjik brengt mij bloedworstbrood .
Wanhopig zoek ik naar museumgids. De dood
van pierlala grijnst me nu aan. Mijn ego loopt
in ’t goud van de petroleumlamp. Ik roep
de heiligen van schilderijen op, maar nee,
ze zijn verdwenen en doen niet meer mee.

Zo zit ik hier van geld beroofd
Door liefde in de steek gelaten
In ’t theehuis in een stille oude streek.
Een geweer knalt, weer een dode
vergalt nu de vrolijkheid, dronken lalt
een sujet. Opgelet, in de Hermitage.

Kunst helpt niet zoveel in ’t barre land,
Wanneer de liefde weg is en het sneeuwt,
de vorst geselt de wegen, die middag ,nee,
details bespaar ik je, maar ’t wrede volk
bracht gruwzaam me om met mes en hout.
Alleen maar om mijn parka en een uurwerkje van goud.
God geve dat Natasja toch een beetje om mij rouwt.


Plaats een reactie