Ode aan de Tuin

Deze bundel bestaat uit totaal 55 verhalen waarvan er wekelijks een wordt toegevoegd aan de website, de blauw weergegeven titels hebben een link naar het verhaal, de overige titels volgen.

Ik hoop dat u er veel plezier aan beleeft.
Een reactie waardeer ik ten zeerste.

INHOUDSOPGAVEgarden

0. Inleiding
1. Mijn tuin
2. De tuin revisited
3. De tuin buitensporig
4. Jardin Erotique
5. Zonder tuin
6. Pornotuin
7. De oude tuin herleeft
8. Onzinnige tuinidylle
9. Een andr’e tuin
10. Tuinen verscheiden
11. Ordelijke tuin
12. Wild de tuin
13. Bloemenschikking
14. Dertiende tuin
15. Ontijdelijke tuin
16. Tijd voor parasol
17. Lezen bij avondval
18. Onkruid – een niet gewied gedicht
19. De tuin is klein
20. Klein grut
21. Tuinwonderen
22. Tuin met berk
23. Vergeten tuinen
24. Lezer
25. Aangeharkte tuinen onaangeharkt
26. Rust
27. Mijmeren in tuin
28. Kruistocht en crisis
29. Heilige hommel
30. Nee, namen nee
31. Over woorden
32. Ruisen
33. Hesperiden
34. Een woud
35. Vanmorgen verrast
36. De tuin der lusten
37. De grote tuin
38. De laatste tuin?
39. O, de o
40. Het eeuwige moment
41. Tuin bij ’t riet
42. Tuinen overal
43. Verloren tuin
44. Het voorlopig laatste tuingedicht
45. De tuin veranderd al of achter het gordijn
46. Als ik me niet vergis, Groenmarmerwit
47. Verweg en dichtbij
48. Amazonetuin – een leergedicht
49. De vijvers
50. Tegen
51. Te droesem
52. De Afrikaanse tuin
53. Druppels water
54. De castella e.a.
55. De Samenpak


0. INLEIDING

De gedichten zijn in mei en juni 2009 geschreven. Bij de meeste zette ik er de dagdatum bij en waar dat niet het geval is werd het vergeten. Het eerste gedicht, eenvoudigweg De tuin geheten, schreef ik echter al ergens in de buurt van het jaar 2000 of misschien nog wel voor dat jaartal in de vorige eeuw.

Dit gedicht vind ik erg mooi en het herinnert me aan een tuin uit mijn jeugd. Maar enkele mensen in mijn omgeving herkenden toch niet direct het jeugdig enthousiasme dat in het gedicht ligt besloten. So what?  Daardoor ging ik er echter aan twijfelen of het wel een prijs kon winnen. Daarvoor had ik het immers opgediept.

U moet namelijk weten dat in het jaar onzes Here 2009 een prijsvraag werd uitgeschreven waarbij een dichter met één gedicht 10.000 Euro kon winnen. Als de naam van Gerrit Komrij hierbij niet was genoemd, die niet voor niets onze eerste dichter des Vaderlands was, had ik aan een één aprilgrap gedacht.

Een prijs winnen voor een gedicht bij een wedstrijd waar de hele dichterswereld zich waarschijnlijk op stort,want armoede is daar troef of hoort dat te zijn, zou een godswonder zijn. Maar ik heb veel in de kast liggen, heel behoorlijke gedichten, en móest dus gewoon meedoen. Baat het niet, dan schaadt het ook niet.

En, wat belangrijker is. De beste tien gedichten hebben een kans om uitgegeven te worden door uitgeverij Augustus en de eerste honderd worden opgenomen in een bloemlezing met een voorwoord van Komrij.

Ik begon dus te piekeren over dat gedicht De tuin en vroeg me af of ik het wel in moest sturen Zou de jury oog hebben voor de spanning van het gedicht die besloten ligt in het gegeven dat een kind naar de wereld opkijkt? Is het beeldend genoeg? Komen de  voorstellingen die ik er bij heb, en daarom draag ik het gedicht ook aan mijn ouders op, wel over? Tjonge, wat een tuin was dat. Ieder jaar kwam de hele buurt bessen plukken en mijn moeder had een hele teil met rode bessen om te wekken.

‘Laat ik eens een gedicht met wat meer spanning maken’, dacht ik en schreef vervolgens de tuingedichten die hier zijn samengebracht in dit bundeltje.

Spontaan geschreven dus en ik wil er niet al teveel over nadenken. Wel hebben Noor Smals en Santiago Martin Sanchez over enkele gedichten waardevolle opmerkingen gemaakt, zodat het ook nog wat professioneel is geworden en de gekste dingen en echte fouten er zijn uitgehaald. Maar voor de rest, vers van de naald en ik kan nu wel gaan piekeren over wat zoal bij elkaar past en bij voorbeeld een indeling maken die het allemaal een beetje groepeert, maar nee, ik houd de volgorde aan waarin ze chronologisch tot stand zijn gekomen.

Volgens mij zit daar namelijk enigszins een lijn in. De tuin uit de kindertijd neemt de andere tuinen in zich op en wordt zodoende een enigszins platonische tuin. En later komen er wat details in, worden de bloemen iets concreter benoemd. Ook kruipen er enkele gedachten over het schrijven zelf in de gedichten. En buiten de tuin wordt er iets over die grote wereld buiten de tuin opgenomen. Over kruistochten of Hesperiden bij voorbeeld.

Het serieuze wordt ook wat minder. Er kruipen grappen en flauwigheden in de tekst. Alhoewel het laatste gedicht toch serieus genomen dient te worden.

Zo wordt het een dichtbundel niet alleen over tuinen maar ook over het proces van dichten. Over het proces van tuinieren en niet alleen over de tuin. Dat bedoeld Voltaire natuurlijk as hij Candide beëindigd met de woorden: On doit cultiver le jardin.

‘Dat hebt u voortreffelijk gezegd,’ antwoordde Candide, ‘maar laten we onze tuin bewerken!’


 

1. MIJN TUIN

Frambozen groeien rood en met fluwelen huid
tussen de wingerd waar de witte kelken
van grote bloemen, melk en honing,
zich fladderend in lichte bries bewegen. Zuid
richten zich hun hoofdjes. Geloof maar niet
dat aarzeling bestaat. Een gele stamper fluit
naar meeldraden. Het bont geheel in zaligheid
verlangt naar mij en andere mensen.
O tuin, je bloeit waar ik ook ben. Mijn ziel
is vol verlangen. Ginds hangen paarse pruimen
aan drie bomen. Sappigzoet en rijp
schilderen ze met gloed het groen. Viel
er maar één. Op aarde waar de dauw ontwaakt
in schitterende zonnestralen. Een wiel,
beslagen met een ijzeren band, steunt
eenvoud van de kruiwagen van hout.
Voorin de tuin als groene meren, rabarberplanten,
met bladeren een feest gelijk. Kijk
hoe ze waaieren de verte in. Geen eind
noch een begin. Hun rode stelen, rafelige kanten
zijn wonderlijk. En ó, besuikerd smaken zij zó
heerlijk. Maar nu lanterfanten
ze nog in zon- en maneschijn. Gekarteld
laag boven de grond, als groene meren.
Mijn tuin, ik heb je lief. Je bent als
zoveel andere tuinen. Maar als het kind
dat ik eens was, doe je geen vele passen
in de grote wereld. Was de tuin zo wijd daarom?
O, vast! Kijk hoe de rode bessentrossen
van druppels glinsteren. Hoe het groene blad
van aarde opklimt. Hoe apart snijdt
hier het pad de tijden door. Hoor ik daar
geluiden in de aarde, onder de bladeren?

Hoor ik daar geheimen in de tuin?
Kijk de bonen staan op staken,
raken lichtjes aan de hemel,
hangen naar beneden al wat gelig.
Honen zij mijn kleinheid, kan ik ze niet pakken?
Bonen lief, kom nou bij mij. Als ik spring tonen
jullie dan je geheimen?
Hoog staan ze te pronken aan de hemel, tegen blauw lucht.


2. DE TUIN revisited

’t Is voorjaar. Grasveld van drie bij vier.
Kijk ogen uit, wat zie je hier?
De aarde mag dan naar de knoppen gaan,
men hoort verhalen over CO2. Ik neem je mee.
Into mijn kleine tuin en kijk eens wat er bloeit?
Niet alteveel maar toch lichtpaars sering,
En wat je niet ontging in ’t hoge gras,
de kleine madeliefjes.

Kijk eens, en we beginnen pas.
Ik zal je niet vervelen met het allerkleinste,
waarvan ik bovendien geen jota weet.
Wel wil ik zeggen en vergeet het niet,
dat onder groot verdriet een kleiner ligt.
Een madeliefje op het gras is eigenlijk heel groot
niet ondersteund door kleiner grut kan zij niet leven.
Hé stop, halt, wacht eens even.
Hoe werkt de natuur waar guur de wind
en CO2 , de mens en god mag weten over waait?

Ik ben verdwaald, maar achter in de tuin
is kerrie geel buddleia ingekropen.
Ik denk aan vlinders, witjes en de dagpauwoog
die naar ik eens zag voor de atalanta boog.
Nu is het lente, dan de zomer alweer warmer.
De winter komt eraan. Gedachtenwesp;
– we klepperen met tanden
en slaan de handen rap tegen elkaar –
Maar nu nog lente. Sereia is wit uitgekomen.
Daarachter in ’t plantsoen wat bomen.

Zovele jaren was dit al mijn tuin.
Voordat de bloemen in hun kleuren staan,
herken ik ze. ‘k Zie digitalis en de gele toorts
al vóórdat wat wit, rose, geel en paars
ter ziele gaat. De lente loopt de koorts
van zomer in. De herfst gluurt naar winter.
En ieder jaar weer het begin
van zich herhalend leven.

WLB 5.5.’09


3. DE TUIN buitensporig

Tuin, ik zal je buitensporig maken.
‘k Beschreef je eens zoals je bloeide
in mijn jeugd. Daarna veel later in een tijd
van CO2. Je deed je best en roeide
daartegenin. Nu in de woestenij
sta je alweer te bloeien. Onder je aarde
lig ik in’t graf. Want wat van waarde
is blijft niet bestaan.

De wortels knagen en de aardemonsters
bij myriaden ongezien een nieuw geslacht.
Zij kruipen rond en wriemelen en jagen
onder de grond in de getallen ongedacht.
Heb ik misschien wie zal het zeggen,
nog weet daarvan met mijn atomen,
is dat het fluisteren van de wind door bomen?

En wat heb ik te maken met een storm
die razend aan de takken plukt. En rukt
en briest en jaagt en noodlot draagt?
Ik die niet eens meer worm ben maar slechts
een minisculiteit van deeltjes ongeteld,
maar steeds nog met de geest aanwezig,
gekweld door eeuwigheid. Er welt
gedachte op (in mij?) . Miljoenen jaren later
vormt die zich tot het nieuwe wereldspel.

Ja, onder het gras daar ligt een tuin
die meer vertelt over de werkelijkheid.
Dan die der jeugd of van de ouderdom.
Ik spit mijn tuin en draai de aarde om.
Hoor, in de verte raast de vrede en een trom
slaat oorlog. Rom dom dom.
Het rommelt. Ver weg klinkt gegrom,
een wijsje hoor je altijd in de lente in de tuin
Ik luister: alle tuinen komen uit het paradijs.
WLB 17.5.’09