Nieuw! Rondosonen (8,8,4,4,3) 

Als we nu eens, na het noemen van enkele dichtvormen, als we nu eens kozen voor een zelfgemaakte vorm die steunt op vroegere beproefde vormen en er ook nog wat lijnolie in plaats van alkydhars bij voegen.* Indien we nog wat fratsen uithalen, zouden we dan niet tot een mooie nieuwe vorm kunnen komen?
Bij voorbeeld naar het voorbeeld van de stanza en het rondeel per strofe eerst  acht regels.  Dat twee keer. En dan, vier, vier, drie, enigszins à la het sonnet, maar met twee strofen van vier en slechts één van drie.  Die drieregelige strofe versieren we met het tutti-frutti van een anafoor, dus de herhaling van hetzelfde woord aan het begin van dezelfde zin.

*zie de restauratie van het schilderij ‘Who’s afraid of Red, Yellow and Blue van Barnett Newman door Daniel Goldreyer.

Rondosonen   (8,8,4,4,3)                         

De nieuwe vorm, geschreven in Calibri is enigszins gelukt.
Nu gaan we naar Times New Roman toe, vraag niet waarom.
Het klinkt wat dom, maar daarop weten we het antwoord niet.
Nu nog een naam, hoe zullen we haar noemen? ‘Úit de lucht geplukt?’
Nee, nee, misschien de voorouders genoemd? Het rondoson?
Dat klinkt niet slecht. Vooral niet na het bekende distichon.
Waarmee ons gedicht begon. ‘De kroketten in het restaurant’,
weet je het nog? ‘zijn aan de kleine kant.’

Wij gaan nu ’t pad af en de duinen in en komen op een zandvlakte
Die wijd zich uitstrekt en waar een schelpenstrook de zee laat zien.
Misschien in oude tijden reeds hier neergelegd? Het ruisen van de zee
horen we reeds. ’t Is zwaar maar eeuwigheid neemt onze passen mee.
Kijk nu, het hoogste punt en daar de zee. We roepen Thalatta en wee,
o wee om onze gestorven makkers op deze barre tocht. O mochten zij
ook dit uur bij ons zijn. Dan verder weer en langs het strand
komen wij weer in het moderne land. Verfrist van lijf en leden.

Kijk kite-surfers, we zijn klaarblijkelijk weer in het heden.
En glijden met ons rondoson de golven langs met witte zeilen.
’t Wordt later reeds, wij zwoegen door een straffe wind
Kijk waar je je nu bevindt? ’t Is in de regen en Den Briel.

De stompe toren en een stadje vol herinneringen.
Aan 1 april bij voorbeeld en De Geuzen, maar kijk daar
een plaquette voor de Gorinchemse Martelaren. Iets waar
je hier verbaasd van staat te kijken.  Want hier en daar

waren toch antipolen? Ach schijn en werkelijkheid
waren toch dikwijls al verwanten? Boulevardkranten
waren toch al te vaak twee handen op één buik?

Oostvoorne/Brielle

We gingen ver en reden langs de industriële vlakte naar Oostvoorne toe.
Zo bij elkaar met al die olietanks, kranen, torens, silhouetten
besef je wel; ‘Hier werd iets groots verricht’ en het gezicht
van moderniteit en welvaart en dynamiek wordt aan de horizon niet moe
je te beschrijven hoe er gewerkt wordt en dan het gebroken  licht
dat  door de wolken schijnt en je bent trots op wat hier werd gewrocht.
Je was een onderdeeltje en beseft dat wel, maar  ondertussen toch,
een deeltje van het geheel ; soms ver van je bed, dan weer dichtbij.

En dan daarachter bereiken we de landelijkheid en vleit
Oostvoorne zich tussen de bomenlanen en in Duinoord,
of Duinpan of Duinpaviljoen, in ieder geval een houten keet
ontmoeten wij elkander weer bij wisselvallig WEER.
Mijn Lieve Heer, zullen we worden weggevaagd of zal de zon
ons op onze tocht…? Eerst maar de koffie en zo begon de dag.
We lopen de duinen in en in ’t begin al meertjes langs het pad.
En zonnig tussen de wolken door. De dag belooft heel wat.

Nu naar de vierregeligheid zoals  gezegd en kijk een vogelvlucht.
Terwijl we koutend verdergaan met windkracht vier of vijf.
Misschien wel zes en langs de weg buigen de kromme bomen
en Meidoorns zijn hier veel en hoor  hoe de koele herfst zucht.

Onder haar verantwoordelijkheid en roept en kijk de zomer slijt
nu langzaam weg. Een hoge rij van wollige bloemen, distelachtig
zien we nu langs ons pad. Hoe heten zij? Wij weten het waarachtig
niet. Wie lacht niet wie de mens beziet? De wereld is zo wijd.

O wereld, o herfst wat ben je mooi zo in je geelgouden tooi.
O herfst, o wereld, terwijl de zomer ook nog met zijn groen,
O wereld, o herfst, de zomer wijkt en jij al in je pril seizoen.

En nog een rondoson

Met veel venijn nam de jongere Reve het op de hak.
In een verhaaltje in een boekje , we gaan het nog herlezen.
Maar welk boekje en welk verhaal; weten we dat allemaal?
O nee? O wee. Wij zijn het ook vergeten. Hoe kort
is de herinnering. Maar toch we weten, het mocht er zijn.
Hij nam het op de hak met reden. De kouwe kak, de schijn
en werkelijkheid verweven. Het slecht bestuur, de wijn
uit oude zakken. Vermolmde takken van een levensboom.

Wat nam hij op de hak? De restauratie van een schilderij.
Verhaal nog niet voorbij. ‘Definitief; drie lagen dekkend rood’,
staat in de krant. Wat is er aan de hand?
Goldreyer heeft bedrog gepleegd; nam Newman, (Barnett) niet serieus.
Hij heeft  ’t gepointileerde schilderij gewoon bestreken.
En reken maar dat het wat kost. Hij dacht: ‘de leken van vandaag’.
God weet wat hij zo dacht, vaak denk je wel, ‘De keizer?
Heeft hij kleren aan?’ En wie het laatst lacht, lacht het best.

Een mooie naam. Dat zie je veel. Barnett gooit het er tegen aan.
‘Who’s afraid of Red, Yellow and Blue III ’. JA WIE?
En nu herschilderd met  drie lagen dekkend rood,
Met cadmium en vermiljoen. Voor hoeveel miljoen?

Je lacht je dood. Veel lagen vernis terwijl oorspronkelijk
het met lijnolie is en Goldreyer gebruikte alkydhars, hang
het mooi op, maar Stedelijk musee; ‘Hang ’t Dwars’
zodat wij weten, het publiek , DIT is geen kattenpis,

Maar een groot schilderij met een geschiedenis.
Maar een bedrog van schijn en werkelijkheid.
Maar een besteding die zich aan de kunsten wijdt.

 

In 1997 was het schilderij van Barnett Newman weer even
(in) het Stedelijk Museum te zien.
(Foto: ANP, De Volkskrant zaterdag 21 september 2013

Red, Yellow and Blue

We kopieerden uit de krant, Rood, Geel en Blauw.
Het geel is hier niet zichtbaar, een dunne streep
aan de horizon, maar allemachtig kijk eens aan,
dat is toevallig. We staan perplex. We gaan
naar paars. De kleureninkt is bijna op. De waan
wordt groter met de dag. Als je’t zo zeggen mag.
We zien ook strepen alsof er hier gerollerd is,
Maar al met al, ’t geheel oogt zonder vlekken fris.
’t Herstelde schilderij is wat mat en ruw.
Eerst was’t meer glad en  ook zwak glanzend.
’t Viel ons destijds niet bijster op. ‘Maar lieve pop,
waar zullen we gaan lunchen?’

Een vijfde rondoson

Het rondoson bevalt ons wel, eenvoudig en vrij in rijm,
maar uitgebreid genoeg om iets wat invalt te beschrijven.
Met toch structuur in strofen en daarom verder nu.
Iets over de kroket. Zien we daarvan iets, niets
weerhoudt ons haar in WANDEL weer te geven.
Het hoort immers bij ons gedicht sinds ’t distichon
waarmee dit gedicht begon. Je kent het wel.
Steeds keert zij weder. Als mede, honing in de Edda.

Wij hadden nooit van smaakkenner Van Dam gehoord.
Vermoeden dat B1 hem daarentegen kent. Of kende,
want Van Dam is dood. Dan blijkt bij ’t overlijden,
je leest het in de krant; hij was beroemd. Heel vaak genoemd
maar ’t was niet je terrein.  Beroemd en ook weer niet.
Maar ziet, of hoor wat  kokbereider Nico Meyles zegt.*
We stoppen ’t aangehaalde in een asterix, dat legt
het rhytme hier niet lam. Als een rivier beperkt door dam.

Hoe verder nu? O ja, wij wandelden langst ‘t Bredewater,
Met eenden op het watervlak. De meidoorns ruisten
hun herfstlied en in het riet een waterhoen, de snavel rood.
-Toen keek de tuinman achter zich, daar stond de dood.-

Op ‘t strand lag wier in vele vreemde vormen, door de wind
was ’t zand ook nog geribbeld in festoenen opgeblazen.
Wij lazen er de toekomst in. Noch eind, noch een begin.
’t Was mysterieus, soms liggen er versleten mazen van een net.

Zo liepen wij dan ’s middags langs de zee en lage vloed.
Zo liepen wij en kwamen waaiend in Den Briel.
Zo liepen wij met allerlei gedachten, ieder in ’t gemoed.

*De kroket van Holtkamp kreeg op zijn aanraden een vleugje citroen.


 

Plaats een reactie