De wolken jagen over bij windkracht vijf,
Dreigende stapeling dan weer blauwe lucht.
Zoals de hele lente, een uurtje zon, dan weer
het grijs, dan een beetje regen dag in, dag uit.
De wind steekt op, omhuift het huis.
Omringd door bomen, alles wuift
en valt en stijgt, omhoog en heen en weer.
Wat ik nooit zag, zie ‘k deze keer.
Wat altijd zo gewoon was, merk ik op.
Het duizendvoudig bladerdak. De wind
die constant tekeningen maakt.
O wind, je raakt mijn ziel.
Het komt omdat je overjarig ben,
De tachtig gepasseerd zie je het licht
Dat ooit verdwijnen gaat.
Wind die met bladeren speelt.
De bomen als een golvenzee,
kinderen van een wervelwind.
Als het ware – als het ware? –
doen zij mee aan een stoelendans.
Dat komt door de spelende vogels
Die de luchtlagen pakken, die zakken
en stijgen vooral kijk de duiven.