Wandel (5)

Fragmenten uit Wandel

 

AMERSFOORT        januariwandeling 2017

In Amersfoort zagen wij een stad door velen niet gekend.
O, wat is Holland mooi, wat zijn we toch verwend
met stedeschoon van jaren her en deze stad heeft wat
de andere weer niet zozeer te bieden hebben, een stadswal
door muurhuizen gesteund, veel zeer oude muren, de stal
lijkt nooit ver weg, een boerenstad? Welnee patricieërshuizen ook.
Veel poorten – ehh, ehh – noem er eens één?
O ja, , de Koppelpoort.
Veel bruggen, van naam weet ik er geen.
Veel muren, ja vooral die oude muren.
En E., ooit metselcursus, riep steeds, ‘gesneden steen.’
Nog enkele boerenschuren, schoorstenen
heel veel en ook één dakruiter. Wij menen
J. van het Balduino-foto-atelier nam er een foto van.

Fotostudio Balduino 

Dan reeds in ’t begin pakhuis De Hoop,
De Elle Boogkerk, een gracht en kromme straten.
Okay, genoeg, zullen we het hierbij laten
en het vergetene maar niet vertellen?
O ja, een hofje; heel aardig, van Armoede de Poth,
Hier staan we peinzend stil. L. wil,
maar toch wat klein, hier toch wel wonen.

 

ZALTBOMMEL                          februari

We weten ook nog niet hoe of de luitjes komen.
Per trein, per auto, met de bus?
Maar bij ’t station is de verzamelplaats.
Geen koffie daar, dus wees op tijd.
Dan wandelen we naar de markt waar
de koffie klaar; ja zo begint de tocht.

Fiep Westendorp

En met hoeveel? ’t Zijn er acht.
Het wordt een zware lichte tocht.
Geen alcohol bij de lunch,
Geen bier, geen borrel, punch.

Zaltbommel, daar ben ik geboren, ’t was god mag weten
bij het ochtendgloren?; ik was erbij maar ben het toch vergeten.
Het was op de weg naar het station, De Wilhelminaweg,
Die heette toen nog anders; is na de oorlog pas hernoemd.
We komen er nog langs en ’k zal het huisje wijzen vol verhalen,
daarover zal ik zwijgen want so what en ieder huis is vol verhalen.
De moffen, zij erin en wij eruit, gebruikten het nog
met een mitrailleur want niet ver van de brug, die ken je wel,
Want Nijhoff immers schreef :
‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden
worden weer buren. Een minuut of tien
……
Die brug is mij zeer lief want bloemen plukte je er,
de paarse pinksterblom en veel, heel veel margrieten
op het talud dat hoog en na de oorlog ook weer zong.
Okay, toch fijn Zaltbommel en een memoriesprong.
Bij veel van onderweg herinner ik me veel, die sloot
En ’t schaatsen op de singel, mijn lieve moeder maar
daar is de toekomst weer en zwijgen zullen we.
……. O, dacht ik, o dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren’

‘Én temidden van die rommel, rommel,
Dreef de torenspits van Bommel, Bommel’.
En inderdaad een forse toren zonder spits,
We zien hem steeds, zijn er rondom gelopen,
Boven het stadje staat-ie gegoten in Gothiek,
Wij zien hem telkens, dan weer niet,
Een grote boom, een gevelrij, een vergezicht
ontneemt eventjes het zicht, o kleine stad
Je ligt daar vredig en beschermd, een kat
sluipt door je tuinen en uit de toren klinkt,
we lopen langs de Waal, je klokkendeun,
het is alsof ’t verleden van je schoonheid zingt.

 

HET AMSTERDAMSE BOS                            maart

Het Amsterdamse Bos, Wie was er al een keer?
Je komt er niet zo gauw, want ied’re keer
Ga je naar Amsterdam Centraal en loop
je heen en weer van Dam naar Leidseplein.
Wat zal het prachtig zijn het Amsterdamse Bos
te zien. Misschien is het wel oerwoud ondertussen
Met mos en vos, met wilde ros, mussen, en oeros.

We liepen hier, we liepen daar,
we liepen langs de Bosbaan waar
een enkele wherry zachtjes voer,
we liepen over een bruggetje,
het was van hout, we liepen
langs het water dat nog koud
lag te zijn, maar wij in zonneschijn.
We liepen langs een meertje,
Langs hoge bomen, nog een keertje
Langs een ander meertje.
We liepen 14 kilometer deze dag,
dat mag gezegd, we liepen langs een
geitenboerdeij, we liepen langzaam,
we liepen onder de A9, we kwamen
bij de kersenbloesemtuin
een vrouwtje tegen, we namen
ergens anders negen bier en
hier is er slechts ééntje van gelogen,
we liepen heel de dag langs heg
en steg en els en populier
en andere hoge bomen.

 

GIESENBURG                                            april

’t Wordt Giesenburg, Alblasserwaard,
Vergeet Lexmond, NU op de kaart
Noordeloos, de Giesen, Hoornaar.
De Gieser Wildeman is waar
we om 10 uur 30 koffie drinken.

En wij fris aan de start, nog niet vermoeid
Kijken geboeid naar een rij wilgen en
halen een gedichtje aan, daar gaan we dan:
‘Er stonden eens zeven wilgen
Al langs een boerensloot’ en denken dan:
Is dit van Adema van Scheltema?
Dan zien we langs de weg een spreuk,
Heel leuk en hierbij opgenomen,’
’d’eensaeme wandelaar’ staat er.
Fotostudio Balduino

 

RHENEN                                                       mei

De Blauwe Kamer vol met Nijlganzen en nog veel meer.
O lleve heer, hoe prachtig is toch gods natuur en bij het meer
aanschouwden wij het paradijs. Maak dat de kat maar wijs.
Maar prachtig was het, een stilleven dat toch bewoog,
Een ongekend tableau van bovenaf en uit de vogelhut.
Het was toch een moment van binding en van groot geluk.
Het hoogtepunt misschien van deze tocht die na de brug
waar het verkeer nog drukte zocht ons bracht naar
uiterwaarden van de Rijn en langs de berm waar
kruidgewemel, bloemen, dovenetel, de margriet, papaver
bloeien en we eventjes verdoofd als in een opiumkit
de shit van alledag vergeten, je weet wel oorlog
en het leed dat er geleden wordt. My Lord doe er wat aan.
Kom, overdrijf niet, nu boter bij de vis, wat zagen wij?
Een dijkrand, een rivier, een horizon, de Grebbeberg
aan de ander kant en komen bij Opheusden bij
de pont die ons overzet en korenbloemen blauw,
niet al teveel en ook een boerderij en olmen in een rij.
En daarna in een rij op ‘t paadje onder langs de dijk
En links een rijk gebied met veel struweel en Gelderse Roos,
met poelen en toen de Grebbeberg, wel 63 meter hoog,
waarna de Blauwe Kamer en verderop door ’t beukenbos.
En dan ineens het uitzicht op de Rijn. Wat zal dat zijn?
‘t Is Rhenen met een bouwproject, je woont daar mooi
En dan de weg en weer een bos, we komen bij Cunera aan.

 

Prelude op de volgende wandeling                                  juni

Langzamerhand zouden wij oog moeten krijgen
Voor het gewemel der paden, voor de bosbessen,
neukenbootjes, bramen, paddestoelen in hun seizoen.
Tamme kastanjes en vlier voor de jam en dan doen
wij gewoon in de wandeling plukgraag en nuttig
hetgeen ook de vogeltjes doen en eten met smaak.
De bosbessen – groeien in wijde donkergroene struiken-,
schrijft H.H. ter Balkt ,-dicht bij elkaar innig verstrengeld,-
-Engelen bewaren de bosbesstruiken in juni, de brandmaand,-
nu ja, maar het is waar, ze zijn zwaar van de zon en heel lekker.
Ter Balkt schrijft ook, we schrijven het hier neer omdat
we deze keer weer eens twee dichtregels willen onthouden:
-Er is zoiets droefs in de ogen van varkens
dat zij wel profeten lijken voor de slachttijd. –
Want zo nu en dan een enkele regel geciteerd, dan denkt
de tafeldame (misschien) ‘O, wat interessant.’, leer ook:
-Ik keek haar aan en diep bewogen,
Smolt ziel met ziel ineen,
O toverblik dier min’lijke ogen,
Wier flonk’ring op mij scheen-
Daarna zeg je: ‘Van Staring, 18e eeuw.’
Ze kan ook denken, er is moed voor nodig:
‘brul jij maar leeuw of idiote gek.’ Je weet het niet.
Het leven is vol risico en lokkende gevaren.
Twee andere dichtregels kennen we al uit het hoofd:
-De kroketten in het restaurant
Zijn aan de kleine kant.-


 

Plaats een reactie