Rondoson over rondoson en WANDEL
We gaan naar rondosonen toe. Het nieuwe deel WANDEL
wordt anders veel te dik en past niet meer in
Ringband die onder deel zeven verschijnen zal.
De jaren 2020/2021 behoren te passen in de mal
van wat de drukkerij nog raadzaam acht. Je ziet
met ’t woordje mal gebruiken wij een metafoor.
Een rondoson kent acht regels in de eerste strofe.
Je hebt er van gehoord. Dan volgen er nog 8, dan 4,4, 3.
Wie had verwacht dat na het distichon
Waarmee dit lang gedicht begon en na sonnet
Als ‘t ware het rondoson er al lag ingebed.
Een vondst die duidelijk omhullen kan –
Rondoson spreek! – wat in een wandeling
zoal gebeurt. Een gebeurtenis scheurt
het wandtapijt waarop iets vrolijks of iets
vreselijks de wereld toont. Er prijkt
Een zeegezicht, een bosgezicht, een bliksem
licht het landschap op, De donder rolt,
Germaanse Goden strijden met het Christendom
Één van ons is getroffen en valt om.
De regen klettert op het dak, wij binnen, nemen
ons gemak er van. Dan stormt een everzwijn naar binnen.
En wij beginnen onze maaltijd met de paddestoelensoep.
De roep van heksen galmt om de herberg heen.
Zij zingen met verwarde stemmen de laatste strofe vol.
Het klinkt heel somber en heel hol. We horen wel; de kroketten
In het restaurant, zijn aan de kleine kant.
Rondoson over de tuin en Maarten ‘t Hart
De tuin, in deze ziekteperiode kwam ik niet
Aan haar verzorging toe. Nou moe, nog minder.
Want ik heb een wilde tuin, de digitalis
Ondervindt hinder van de klimop die
Over de bodem kruipt. De Teunisbloem
Verdwijnt onder een eikenstruik. ‘k Noem
Maarten ’t Hart een groot realistisch schrijver.
Drie boeken las ik wel van hem.
En ze bevielen me; meer nog zijn wereld die
Verbazingwekkend is. Je hoort hem schrijven
Bij zijn groentetuin. Hij kent figuren en personen
die zijn brein bewonen en brengt ze thuis.
De honderden van Dickens, van iedere schrijver waar
Je maar om vraagt, van Scott, Hardy, Trollope.
De zusters Brönte. Hij neemt je realistisch mee
De Jacobsladder op.
Zou ik de schrijvers van de 20ste eeuw beschrijven.
Lees die of die, wie moet er blijven? Dan zou,
Zoals híj Mahieu noemt, ik meer en meer hém noemen.
Ik hou van vreemde planten maar de gewone bloemen,
een spatie nu, vanwege ’t rondoson, de madeliefjes
In het gras, het realisme, paardenbloem, ’t viooltje,
Zijn wonderlijk en lang niet uitgepraat. Daar gaat
mijn boek Cocotte nog bij in de leer.
Zo, Lieve Heer ontdekte ik toen ‘k ouder werd,
Nog Maarten ’t Hart naast ’t vreemde dat ik las.
Bij voorbeeld; ’t Stenen Bruidsbed. Ook uit de prima-donnaklas.
Rondoson over nacht en dag
De nacht brak schaterend en kwam niet tot bedaren.
Die zin las je bij Apollinaire. ’t Is alsof de sterren
Aan het gewemel wervelen en door het duister varen.
De rest vergeten, ’t was in een gedicht, was het
Een wilde nacht? In een Parijse tent verbracht?
Of slaat het op een oude tekst: ‘Het is volbracht.’
De zin zit stevig in je hoofd en hij belooft gedachten.
‘k Schrijf er wat op, maar snel, want wachten doen ze niet.
Ja schaterend ontwaakt de nieuwe dag. De zon lag
Amechtig al om zeven uur te hijgen. We zwijgen.
Over midden op de dag, om 12 uur toen menig dier
Alreeds de geest gegeven had. Het pad leidde
Een heuvel op. Wij moesten voort want ’t oord
Dat we verlaten hadden lag bij de Hellespont.
En ieder weet wat dat beduidt. Om vier uur
Luwde ’t wat en kwam de zon tot wat bedaren.
We waren eindelijk weer thuis. Dat huis daar ja,
Waar nu de zon haar laatste tongen lekt. Zij rekt
Zich heet nog maar is te verdragen wel. Zij brak
Tenslotte in een broeierige duisternis.
Het is alsof zij van de aard verdwenen is. Toch
zijn wij vrolijk naar de kroeg gegaan. We komen
er wat later weer vandaan. Bedaard, gekoeld
En onder de maneschijn. Door wijn betoverd.
De nacht breekt glimlachend en vredig los.
Schijnt over dorp en bos. Een klok beiert, een
zeeman zingt een lied. Ver weg.