Hoe meer ik schreef, woorden gebruikte,
misbruikte de woorden, verhalen vertelde,
gedichten de adem benam, hoe meer ik met
taal de adem van geesten vernam, hoe meer ik
met de mond vol tanden stond.
IK BEGON POËZIE TE LEZEN
Na meer uit de put te hebben gedronken
vraagt hij zich af wat betekent dit gebundeld
pakket, deze bundel, dit boeket
vol met lettertekens.
Merktekens op aarde, een veeg
blauw op een groen tapijt,
realiteit van al te laat
geplukte bloemen?
Ja, met moeite blaast-ie
dit ondertussen de wereld in
maar weinig zin heeft vastspijkeren
achter het behang.
Niemand gelooft je
met neergeschreven letters
als alles alles is vastgelegd
van allang vertelde verhalen.
Poëzie is een vak.
Sindsdien ik dat las plaatsen dichters
mij voor betoverde raadsels,
watertand ik voor hermetische deuren.
OP DE KAFT
Dichten is één ding. Je gáát er voor
en de regels maken de regels, maar dan,
in een bundel bij elkaar, moet je door
en door nog een compositiedwaas worden.
Want de dichter heeft wel een toon, stem, stijl
maar de lezer verwijlt niet altijd.
Dus een compositiewals dansen.
En dán op de kaft. Wat daar staat,
op boeken, op hoezen,
in etalages en op stellages,
bij het vaudeville en op de catwalk,
teevee …, daar gaat het om.
Een fiets, maan of paard of
een godvergeten snelle bolide.
Een dans met een kans
om te vallen.
DAAR MAAR NEER
Ik voel me een bedrieger
bij Brodsky woord gezien
maar type de woorden neer
en zie zo halfweg naar wat er staat.
En zeg hierbij
van wat ik schrijf
daar is mijn lijf wel bij
en ook mijn geest
feest en danst met de letters.
Daar houd ik het maar op
en raas dan door
en zo op eigen voetjes
ten halve
niet gekeerd.
MIJ MIJN
De kakafonie van klanken
heeft de gek zo gek gemaakt,
daarom ranselt hij zijn flanken,
daarom ranselt hij zijn paard.
’t Lieve paardje smeekt hij
om niet boos te zijn.
Rotpaard! Ik ben Nero fijnbesnaard.
Nu muziek, Slavinnen!
Aan mijn voeten. Senatoren,
generaals, kus mijn voeten.
Jullie moeten. Luister,
duister is dit lichte lied.
Ah! ’k Speel voor afgehakte
koppen. Mij mijn, mij mint!
Geef mijn paard. Zie: ik ransel
al zijn flanken.
Op je knieën paard!
En mij bedanken.
MISSCHIEN WAARSCHIJNLIJK
aan de nagedachtenis, met piëteit
van Ernest Chausson
Een Franse componist valt
op 44-jarige leeftijd van zijn fiets
en sterft.
Niet
dat hij
aan een fiets had gedacht –
dan was hij er zeker
niet opgestapt,
maar hij voorvoelde
de treurigheid en ramp, het onheil
misschien dood.
Misschien krijg je dat,
als je de wereld beschouwt
door muziek, melodie, kunst.
Maar dan nog,
van de fiets vallen?
Waarschijnlijk voorvoelde hij
val van hoge
berg of torenhoog
van paard in draf of galop,
terwijl aan de horizon
dreigende wolken lagen te rusten.
Absurd scheen hem het niets
van de dood
dat hem kwelde terwijl hij bedacht
de muziek
en haar contrapunt.
Aan de piano, toen
zwaar weer doortrilde
de kamer met luiken gesloten.
HOGE TAAL
Een dorp in China op teevee:
een zandweg, landweg.
Vlak land met olmen
bekend en onbekend.
Dorpsvergadering met
scheve ogen en die
hoge taal:
bekend, huang ho
en onbekend.
De lage huisjes
rondom erven en
verderop een ganzentroep
met ganzenhoeder:
bekend het snateren
en toch onbekend.
SPIEGELSTRAAT
Spiegelstraat,
spiegels in spiegels,
smal een dundraad
lopend door stad.
Spiegels in spiegels
Weerkaatsen griezelig
lachend in glas.
Waar wiegelt in wat
dat in de verte verdwijnt,
schijnt het wel.
En ik vertel
van de dingen erachter.
Wachter, de nacht valt.
Zwijgen de spiegels dan
als vroeg in de morgen,
zwart voor de kanteling staat?
SCHRIJF JEZELF MAAR
Gedicht,
ik ben zo moe, schrijf je-
zelf maar.
je kijkt me aan
van het papier, je ziet
mijn ogen vallen toe
vervolg je weg, mijn lief
dief her en der de woorden
uit mijn hoofd –
beloofd?
oké, ik help je wel, maar ga
op eigen kracht
met zachte zinnen
verder
waar-over, o, mijn god
verzin het zelf, wil je?
vertil je niet, voorzichtig, maak het
niet te gewichtig, laat je maar gaan,
er staan geen grote dingen
op het spel noch staan er mensen
in de rij
over de liefde – mij is ’t goed,
moed heb je wel, dat valt
niet mee.
dan niet!
de zee? – je wisselt
wel wat gauw, drijf ik je
in het nauw? – welja! ga nu
maar verder met de zee
de zee klotst voort
in eindeloze deining, ah, zie je wel
je kunt het wel, hebt mij
niet nodig.
de zee is groot, kraait koning
in het morgenlicht, ik zei het je
ga verder, o mijn lief
gedicht, de zee legt stil
haar oor te luisteren
bij de storm, ah, hoe homerisch
klinkt je woord – naar inhoud,
vorm, enzovoort.
ga verder nu, laat je niet
storen, schrijf hymnen neer, trek voren
door het land en over zee.
mijn lief
gedicht,
ik ben zo moe, ren verder jij
snel vurig snel!
en neem mij mee.
zee
aarde
firmament