Knorretje

‘k Noem hem soms monster door zijn zwarte pak,
Of zeg, jij mormel, met een zachte stem, de kat
Die met zijn zachte paardenaard gezelschap zoekt
Het knorredier dat zachtjes sluipt, de Noordse boskat.

Die samen met de buurman wij verzorgen
Soms is hij hier, dan daar, soms buiten, in de morgen
Glipt hij nat naar binnen. Of juist naar buiten
Met twee één kat verzorgen valt niet mee.

En zijn verhaal? Hij kwam jong aangelopen.
Een boskat, zwerfkat, straatkat, zo is dat gegaan.
Nu halen wij hem aan en hij bezit twee huizen.
Jij mormel, muizenkat.

Maar knorretje dat is zijn echte naam.
Hij knort heel veel, maar hem verstaan
Dat is er nog niet bij. Ik zeg jij mormel
‘Wat heb je vannacht zoals beleefd?’
Maar niks, hij knort wat, vertelt niet wat hij heeft gedaan.

Verborgen in zijn zwarte vacht legt hij zich neer,
Een oogopslag, een zacht gebrom, en iedere keer
Als hij het huis inkomt een ronde en ontdekt hij weer
Waar hij al eerder was.


 

Plaats een reactie