Duizend doden sterven doen we ied’re dag,
ik heb het waargenomen toen ik zag
hoe in een ellenlange wedstrijd tennis,
Djokovic eind’lijk won; de camera
registreert en eventjes daarna
laat zij gezichten in slow motion zien.
Is het je opgevallen ook misschien,
dat men dan op het menselijk gelaat
heel veel kan zien dat anders verloren gaat.
Bij heftige strijd, na een verloren slag,
die ommekeer beteek’nen kan, dan
zie je hoe de dood op het gelaat
een teken slaat. Maar zie het leven herstelt
en met geweld wordt weer een bal
geretourneerd. De wedstrijd heeft
zich weer eens omgekeerd.
De helden staan nu vijf uur op het veld.
Nadal herstelt zich, Djokovic bijna uitgeteld.
Wij thuis op de teevee zien duizend doden
die je op de tribunes helemaal niet ziet.
Bezie de mens eens in slow motion en je ziet
dat onder ’t oppervlak heel veel gebeurd.
We leven onderhuids, we worden telkens
verscheurd om ons dan weer te herstellen.
Het leven is vitaal en allemaal voordat
herstellen niet meer gaat, wij sterven
duizend doden ied’re dag.
Wedstrijd om de eerste plaats van de Australian open op zondag 29 januari 2012.
Dit gedicht, vergeten, komt nu weer – 4 mei 2016 – onder mijn ogen. Van die dood op gezichten, ’t zal wel waar zijn maar laat je niet ontmoedigen want het leven wist het iedere dag ook weer uit en is zeer dynamisch, of we het nu altijd doorhebben of niet. Wel denk ik, de woorden herlezende. Allemachtig, toen was ik dus druk bezig met een wedstrijd en een ervaring die nu uit mijn herinnering is verdwenen. Maar ik ben er nog en zal vandaag weer iets anders zien, dat ook weer verdwijnt. Alles is betrekkelijk en toch absoluut.
’t Is maar wat je erin ziet. Amen!
NATUURGODSDIENST
Geloof me of geloof me niet, je ziet nu door mijn ogen.
de nieuwe lente en dit jaar de seringenboom in bloei
zoals ze nimmer stond en in een bloemenpracht zo onverwacht
dat iedere ochtend ik nu ’t paradijs aanschouwen mag.
En ’t paars dat combineert met ’t geel van kerriebloemen.
Of geel en paars? Jij dwaas, natuur schakeert met gouden kleuren,
tinten, schakeringen, dan mat, dan glanzend, pastel, kortom
met variatie en met grilligheid en tel daarbij de zoete geuren
der bloemen en je begrijpt dit paradijs, het is de tuin van Eden.
Geloof me of geloof me niet, dompel ik iedere morgen
als zonlicht teder dit toneel verlicht, en uit het raam,
gordijnen weggeschoven, ik, met jouw ogen ook, verborgen
achter een gezicht dat ik vergeten ben, mijn zorgen.
En zou als ik gelovig was de Here prijzen voor ’t gedicht
dat hij geschapen heeft en kijk het groen als achtergrond,
licht, donker, scherp, wazig, lentegroen en donkerend
naar god mag weten wat en op het grindpad knerpen nu
mijn voeten en ontmoeten aarde op mijn levenspad.
Natuurlijk kan de dag ook grijs zijn en regen valt, de mist
maakt ’t leven grauw en de seringenboom is donker
in de avondlucht, verliest zijn bladeren en zucht zichzelf
de winter in en zo begint de dag in ’t paradijs weer anders
en onwijs denk je dat die dan zoveel anders is dan op
die lentedag maar wacht, het is dezelfde geest en de natuur
die uur na uur aanwezig is en op gegist bestek zul je haar
wel ontdekken en ben je toch nog in het paradijs gekomen.
Wim, las nummer 56 van je tuingedichten. Mooi gedicht en nog begrijpelijk ook.
Gelukkig maar, of moet een gedicht juist niet te begrijpen zijn, zoals van de meeste van je collega dichters.
(heb ook nog enige andere gedichten van jouw hand gelezen, misschien ben je inderdaad een onderschat talent).
Als je broer je gaat prijzen, wees dan voorzichtig, want het kan waar zijn.