Geheimzinnig Landschap

Laatst toegevoegd: Deel I – Nimbus – Binnen de dag, d.d. 20 oktober 2017. 

Van dit feuilleton publiceren we regelmatig een gedeelte op de website – tot het bittere einde. De blauw weergegeven titels hebben een link naar inmiddels geplaatste delen, de overige volgen.

Deze dorpsroman – zo karakteriseert de ondertitel van mijn feuilleton– speelt op het platteland van Oost-Engeland, het landschap van de beroemde Engelse schilder Constable. Door een tegenstelling te scheppen tot de wereldstad Londen verbeeldt de schrijver de rust en het mysterie van het landleven. Hij doet dat vooral aan de hand van het leven van een dorpsbewoner, die naar Londen trekt, daar op succesvolle wijze deelneemt aan het jachtige leven en bedrijf van de wereldstad om uiteindelijk toch weer terug te keren naar de rust van het dorp.

 

Dorpsroman, door W.L. Becker

Deel I – Nimbus

Londen diafaan
Rondom Haywood
De nacht buiten
Binnen de dag
Scientific Analysis

Deel II – Paradijs

Voedster
In de ruïne
Dorpse Geheimen en Taferelen

Deel III – Hel

Op weg…
Van de brug…

Deel IV – Vagevuur

Verandering
Met de trein

Deel V – Transito

Uitzicht
Het tuinfeest
Met veel pijlen…



Deel I – Nimbus

Londen diafaan

In Londen zwerft een bijzondere figuur rond.

Althans dat beweren vele bewoners van deze grote stad.

Bewoners uit East End en West End, van Southwark en Northpool, uit het centrum en behorend tot alle klassen en standen waarvan er zoveel in Engeland zijn.

“Wat voor een figuur?” vragen anderen die hem nooit hebben gezien zich af. Trouwens, is het wel een hem? Het kan immers ook een haar zijn?

De mensen die hem of haar hebben waargenomen, zijn er in ieder geval absoluut zeker van dat ze iets bijzonders hebben gezien, maar wanneer ze de verschijning moe­ten be­schrijven — ’t is zo vaak mistig in Londen — beginnen ze te aarzelen. Volgens de ene is hij groot, volgens de andere is zij klein. Sommigen spreken van een snel®voortgaande®verschijning, anderen daarentegen van een wezen met¬slepende¬gang. Zou, sug­gereren de kranten, althans enige tabloiden, het Dr. Mittwoch uit Berlijn kunnen zijn, opnieuw in het vlees getreden?

Men weet het nooit, maar het klinkt onwaarschijnlijk en zeer gezocht; zoals zoveel in de boulevardpers.

Nee, eerder lijkt het of, wordt dan weer beweerd, dr. Jekyll opnieuw rondzwerft. Misschien, de beschrijvingen zijn zó ver­schillend, de geest van Diana, de nevel van Scrooge, de vage gedaante van Samuel Pepys of van Molly Malone. Opnieuw tot leven gewekt. Tja!

Londen, hoe je het ook wendt of keert: het blijft een geheim­zinnige stad. Wat wil je, een stad vol Britten, Beesten en Buitenlanders. De vossen rennen door Jamespark, de Arabieren hollen door Harrods, de Britten jagen over de Ringweg.

Geheimzinnig klinken de holle klokken van de Tower door het centrum, kaatsen over de Theems. Een huivering loopt over onze rug en we denken aan de twee Mary’s; aan Bloody Mary en aan die andere, de onthoofde koningin van Schotland. We staren in mist en duisternis. Hear, hear, hoor je gedempt de toon van een misthoorn. Bong, bong, metaal op metaal, wat zou dat zijn?

Een oud stoomschip ligt afgemeerd bij het museum van Industrië­le Archeologie en ieder uur klinkt dof zijn stoomfluit over de stad. Een geheimzinnige gestalte beweegt — zweeft? — door Lon­den en de boulevardbladen, de serieuze pers, alles staat er vol van. ’t Is verwarrend. De tabloiden suggereren vreemde dingen.

De ene keer vragen ze zich af of het de bekende Dr. Mittwoch uit Berlijn is, dan weer kan het dr Jekyll zijn of Jack the Ripper. Schan­de!

Okay kunnen we natuurlijk zeggen, laat maar zitten, er wordt zoveel geschreven en waarom zouden we het geloven? Maar dat is al te gemakkelijk. Miljoenen geloven immers in hetgeen dage­lijks wordt geschreven en dat is niet voor niks. Men geloofde toch ook in Jack the Ripper, een seriemoordenaar die aan het eind van de vorige eeuw dood, schrik, ontsteltenis, afschuw en paniek in de straten van Londen zaaide. Onvoorstelbaar! Maar waar. In de Sunny Star las men destijds:

— Een monster waart door de straten van onze stad. Een bruut sluipt rond tussen de bordelen, pakhuizen, café’s en huizen van Whitechapel. Het beestmens heeft het voorzien op prostituees die hij bliksemsnel doodt en daarna vreselijk verminkt. Een slachter die de politie keer op keer te slim af is. Volgens een betrouwbare informant, met D. aangeduid, is men bij Scotland Yard ten einde raad en heeft de bekende Sherlock Holmes inge­schakeld. Kort voor het ter perse gaan van dit nummer bereikte ons het bericht dat Jack de Snijer zijn zesde slachtoffer heeft gemaakt. Het gruwelijk verminkte lijk van Mary Kelly, oud 24 jaar, werd in een kamer­tje dichtbij Bishopsgate ontdekt. In een extra uitgave geven we u over enkele uren nadere details en een uitgebreid verslag.

Nee, nee, die Jack the Ripper, nu een begrip geworden, bleek destijds ook geen geest te zijn. Was reëel genoeg en wanneer dergelijke figuren als geestverschijningen opzij worden gescho­ven zijn we ver van huis. ’t Zou van lichtzinnigheid getuigen want tegenwoordig, in de Verenigde Staten vooral (maar daar niet alleen, o nee, in Brussel wordt een dominee verdacht), zijn er vele seriemoordenaars. Welja, er worden films over gemaakt, Hollywood wrijft zich in de handen. Er schijnt nieuw licht op Sun Set Boulevard.

O.K. dus, spreken we af: deze zaak wordt ernstig genomen. En daarom misschien moeten we het verhaal — ’t zijn er eigen­lijk drie — dat Dr. Mittwoch met de geheimzinnige bijzondere figuur in verband brengt maar eens goed onder het kijkglas nemen. Blijft er — god geve het — ook maar een klein vermoeden bestaan dat hij het is dan moeten alle middelen — desnoods gelden uit het defensiebudget — worden aangesproken om dit vermoeden boven tafel te krijgen, om het zogezegd te verduidelijken.

Duitsland zal er veel, heel veel geld voor overhebben. Mit­twoch terug, stel je voor. Einde­lijk kan zijn dossier dan in orde worden gemaakt.

Alle opwinding komt voort uit drie verhalen die als een lopend vuurtje de ronde door Londen doen. Als een sneeuwbal rollen ze over de straten, kronkelen door de stegen van East End, worden door straatjon­gens opgepakt en naar gentlemen gegooid, in sneeuwpoppen ver­pakt en ook nog eens stee­ds groter.

Duizendvoudig verschijnen ze in de tabloiden. Tenslotte schrijft een bekend journalist, opiniemaker eerste klas, er een reportage over. In de SUN, de krant met het welbekende motto:

FUN! LEES THE SUN! Leef modern: mun, fun, sun.

 

DR MITTWOCH IN TOWN

door James Etterman

De jonge vrouw Rachel Durray werd gis­teravond ruw opgeschrikt door een vreemd figuur met een Duits accent die haar de weg naar de Brandenburger­toren vroeg. Haar vriend wist de vree­mde weirdo weg te ja­gen en Rachel te ont­zetten. Wie sluipt er door de Londense stra­ten? Een­ ge­stalte met brogues-schoe­nen werd door Steven O’Kid­ney, conducteur van de London Underground duidelijk waargenomen toen zijn trein bij Waterloobridge het holst van de nacht indook. Leren handen had deze duistere figuur. Gevaarlijk blikkerende tanden. Tenslotte zag de oude Wheatherspoon bij het verlaten van de tearoom op Grosvenor Square een Giuliccihoed met een geheimzinnige diafane gestalte daaronder. Ex­perts en politiekringen vermoe­den meer en meer dat het hier om de befaamde Dr. Mittwoch uit Berlijn gaat.
Londenaars, weest voorzichtig! Ga niet alleen de straat op. Neem een gezel of zaklantaarn mee. Niespoeder of een afleidend gebaar.

Moeten we nu aannemen dat Dr. Mittwoch door Londen zwerft? Zou hij diafaan door Londen gaan, deze rondborstige man, en zich niet laten zien? Zijn de Engelse ladies niet aantrekkelijk? Moeten we aannemen dat-ie als een geest door de straten gaat? Nooit eens rondswingt in die tenten daar?

Nee, nee, dat Londense Mittwochgedoe moeten we maar vergeten. Schluss! ’t Is een dood spoor waar de Duitse regering maar geen geld in moet steken. We moeten ook niet vergeten dat ándere verhalen veel talrijker zijn en meer gewicht in de schaal leg­gen. Deze vinden we meer in de serieuze pers, bij voorbeeld in The Times:

LogoTheTimes

— De geruchten die over Dr. Mittwoch de ronde doen, als zou hij door Londen zwerven, blijken bij nader onderzoek voornamelijk op hearsay en geruchten te zijn gebaseerd. De oude weduwe Weatherspoon vertelde ons dat zij geen enkele verschijning had ge­zien. Wel had ze, door een journalist daarnaar gevraagd, als haar mening te kennen gegeven dat er in de Londense mist wel eens vage figuren rondliepen.
     Steven O’Kidney was geschrokken van een landloper die de rails dreigde over te steken. “Ik schrok me dood,” zei de machinist van de ondergrondse, “ik kon niet meer remmen, maar het liep goed af. Och mijnheer, in dit vak maak je dingen mee, ’t is niet te geloven. Soms staat het zweet op mijn voorhoofd.”
De jonge vrouw Rachel bekende tenslotte dat ze een beetje aan­geschoten was — a little bit, a trifle tipsy — en daarom mis­schien spoken had gezien toen ze de pub verliet. Haar vriend had niemand gezien: ze hadden er erg om moeten lachen. “Don’t you see.” “Nee, ik zie niks.” “Kijk, kijk, daar, o wat grieze­lig, oo, ooo.” “Malle meid,” zei haar vriend en hij kuste haar.
     We kunnen het verhaal van een verschijning die de Londense straten onveilig zou maken dus met de nodige twijfel beschou­wen. Dat het hier om de befaamde Dr. Mittwoch zou gaan kan waarschijnlijk naar het rijk der fabelen worden verwezen.

Maar desalniettemin…

Begrijpt U? Begint u een idee te krijgen van de beroering in Engeland. Het Imperium is gevallen maar nu gebeuren er toch weer grootse dingen. Engeland leeft op; je zou haast zeggen dat het na zijn oude historie hysterisch wordt. Er gebeurt weer iets: miljoenen zetten zich in voor een grootse zaak, juichen belang­rijke personen toe, verketteren andere belangrijke perso­nen. En dat alles zonder het naadje van de kous te weten. Wel­ja, ze wor­den enthousiast om niks die Engelsen en weten maar niet waar ze het moeten zoeken. In Europa? — toch maar niet?

Goed, Mittwoch blijkt een dood spoor, maar laten we toch vooral verder zoeken. Is de geheimzinnige verschijning Mr. Hyde? Dr. Jekyll? Diana’s geest, de nevel van Scrooge, de vage gedaante van Samuel Pepys of Molly Malone? Iets anders, meer voor de hand liggend? Al die krantenstuff. Je verdrinkt erin en hoe be­trouw­baar is het? ’t Is allemaal waar en niet waar en met een een­heidssausje, een toontje, hoe het te zeggen. ’t Is zó dik geworden, zó veel; en hoeveel zóekende repor­ters zijn er nou nog? Muckrakers. Iedere handel en wandel heeft zijn pers­voor­lichter, handige jongens die de ins en outs kennen. Shit!

Zijn er nog muckrakers. Hé, zijn ze er nog? Ruige reporters die in de modder rakelen en daamee iets móóis voorhebben? De maat­schappij een beetje fatsoenlijker maken. Hé, hè, zijn ze er nog? ’t Zal best waar zijn.

Okay, maar we gaan ’t nou eens anders aanpakken. Met de mensen praten, terug naar de bron, zo nu en dan een politierapport inkijken. We gaan op bezoek bij Conan Doyle en vragen of die ons kan helpen. Ah! De wetenschap. Deduceren. Op zijn manier. Indu­ceren, feiten op een rijtje. Logisch denken. Wetenschap. Ah!

Goed, Conan Doyle is niet thuis. Zoekt in Wenen naar een ver­dwenen Klimt, een schilderij, en raakt verward tussen de tie­relantijnen van vele lijnen, maar z’n huishoudster — wat een stuk — vertelt dat hij binnen een maand terugkomt. Afhanke­lijk van de deductie natuurlijk. Zij heeft enkele gegevens in handen en induceert dat het ook enkele maanden kan zijn, men weet dat nooit zo zeker. Zij ziet er fantastisch uit, het zon­netje schijnt deze keer en ze draagt een blousende jurk met een diep decol­leté. Dit is buitengewoon en iets wat men in Lon­den, hoe zinne­lijk ook, toch niet zou verwachten.

Maar verder, het hoofd moet koel blijven.

En… maar nee, we zijn niet van de ratten gebeten en gaan al die flauwekulverhalen over een bijzondere figuur in Londen heus niet onderzoeken. Je kunt alles wel serieus nemen. Omtrent 2000 of iets later zal de wereld wel vergaan. Welja!

Er loopt een geheimzinnige, bijzondere man of vrouw door de straten van Londen. Prima, zal wel waar zijn. Mag het, tussen die tien miljoen mensen of daaromtrent? Moeten we ons daar druk over maken?

Maar nu we toch in Engeland zijn is het misschien wel goed om er iets meer over te vertellen. We blijven nog even en bekijken het landschap, de stad en wie weet beleven we nog wat. Zou kunnen, alhoewel je in een moderne consumptiemaatschappij geluk moet hebben. ’t Leven is toch vaak wat overgeorganiseerd en saai. Veel sjagrijnige ge­zichten ook en er wordt weinig gezon­gen. Ja met Kerstmis een paar van die carols. Maar hoor je nog landliederen; strandlie­deren? Of ‘He’s a jolly good fellow’. Welja, maar toch… En…

‘Who’s afraid of a drunken sailor, early in the morning?’

Hoor je het nog? En liedjes over het landschap; hodeliejee.

’t Engelse landschap. Je hebt mooie krijtrotsen in het Zuiden, Kentse kant met uitzicht op Frankrijk — en ruige rotsen in Cornwall. Lands End wel eens gezien? Whaw! De zee springt op de rotsen, dreunt dag en nacht opgestuwd door een hele Oceaan die maar niet op­houdt, hoe ver je ook kijkt. En dan olala, heb je Wales en je hebt het merendistrict en Schotland — Engels toch? — en er zijn inhammen bij het leven, fjorden en lochen en de Fyrth of Lorne en de Moray Firth en dan in East Anglia de Wash — the Wash of Norfolk en duinen zul je er ook wel hebben. Kijk maar op de kaart, heb ik ook gedaan, en daartussen zul je wel hei hebben en vooral een parklandschap. Heggetjes met vinken, weg­getjes met plattelanders, steggetjes met konijnen. Denk maar aan Waterschapsheuvel. Dierenboerderijen heb je er waar de varkens in de bedden liggen. Ah! Mooi landschap. Vol met de gele boterbloem waar ze Cheddarkaas van maken.

 

Rondom Haywood

We verlaten Londen. De bijzondere geheimzinnige verschijning is helemaal niet zo moeilijk te verklaren maar de tabloiden en vele stadsbewoners zullen er moeilijk achterkomen. Ze zijn immers teveel opgejaagd, rennen van de ene aktie naar de andere; kortom de rust die wij nu in Haywood gaan ontdekken ontbreekt.

En waarom Haywood? Wel eenvoudig omdat we de geheimzinnige bijzondere figuur volgen die in Londen gesignaleerd is. ’t Is niemand anders dan Timothy, een inwoner van Haywood die — voor het eerst van zijn leven — het dorp verlaten had en een weekje in Londen doorbracht. Hij was zó eenvoudig, door habitus en opvoeding, dat hij in die grote megalopool voor een fantoom werd aangezien. Hij had als het ware een halo, een efemere uitstraling, een diafane expressie en verdomd, die Londenaren zagen helemaal niet dat hij Timothy Twiddleman uit Haywood was en gewoon een gewone persoon van vlees en bloed.

Zo gaat dat. De eenvoud is verdwenen en daarom wordt er veel over het hoofd gezien. En ’t is nu overal zo. De wereld is een netwerk van verbonden draden geworden. Ah, wat is er allemaal niet verdwenen. Nu goeie vrouw, een heleboel. Tja, we dénken dat het er nog wel is, gaan op vakantie, zoeken de rust op het platteland, luisteren naar zogenaamde dorpsverhalen. Allemaal schijn, allemaal leugen en flauwekul. ’t Bestaat niet meer; ’t is weg! De wereld van die eenvoudige dorpsbewoners is opengebroken en de jus is eraf. Jaja, reisburoverhaaltjes, zogenaamde dorpsromantiek, maar échte eenvoud, ho maar! Dáárom herkende niemand Timothy, dáárom voelde hij zich niet senang in Londen, niet prettig en vreemd behandeld. Mensen holden voor hem weg en hij vond het maar een vreemd volkje. “Gestoorden,” dacht-ie. “Dansende muggen. Stekelbaarsjes. Lijpe mafkikkers. Holle vaten, bolle wind. Ratjetoe. Vreemd volk.”

Kom, we volgen die Timothy. Willen de verdwenen wereld nog wel eens zien, door Haywood zwerven, de eenvoud proeven.

Timothy komt thuis.
Haywood is op een wonderlijke manier (en men weet niet welke), afgezonderd gebleven. Een dorpje aan de Stour tussen Harwich en Sudbury in Oostelijk Engeland. De beroemde schilder Constable heeft er gewoond en zodoende kennen toch nog veel mensen het plaatsje. Door het museum en van placemats. Zijn hooiwagen ligt immers in tal van eenvoudige en nette restaurants. Ook u heeft gezien hoe een hooiwagen midden in een smal riviertje staat. (Nee, niet in het écht natuurlijk, dat bestaat helemaal niet meer, maar op zo’n placemat.) De voerman, een jongen, een springende hond, fris water en dat allemaal onder geweldige bomen die over de kar huiven. Prachtig, heel romantisch, bestaat niet meer. Behalve in Haywood waarheen we Timothy nu volgen.

Dat is hondsmoeilijk, niet gemakkelijk. Hadden wij hem niet ontmoet en althans een beetje herkend dan waren we nooit in het dorp gekomen. De kranten herkennen het plaatsje al helemaal niet en worden er dan ook niet gelezen. Tja, wat dacht u, als het allemaal zo makkelijk te bereiken was dan was de eenvoud hier allang gestorven. Allemachtg, wat loopt die Timothy Twiddleman; eenvoudig, snel en soepel en maar door. We zijn hondsmoe, hebben blaren op onze voeten en hij fluit maar een liedje of er geen afstand bestaat. Wel verandert de atmosfeer, de lucht lijkt zuiverder te worden, wat een mooie bomen hier. Libellen springen bij beekjes en eekhoorntjes doen zich aan hazelnoten te goed. We staan nu boven op een heuvel en zien beneden een aantal huizen rondom het dorpsplein liggen. Straatjes waaien kronkelig de velden in. Rook kringelt uit schoorstenen.

’t Moet Haywood wel zijn want Timothy staat stil, krijgt tranen in zijn ogen, strekt dan de armen en geeft een luide kreet uit volle, volle borst. Een herkenningsteken? Stamgroet, bronstroep? Of wil-ie alleen grappig zijn?

Wat weten we weinig van het platteland. Van de eenvoud aan die machtige bron. Maar wie weet, misschien worden we goed ontvangen; zullen het leven hier meemaken, komen we er achter.

’t Zweet staat in onze handen. Ontregeld door de dringende stilte staan we nu stil.

Timothy daalt de heuvel af, komt thuis, zegt “hai moeder” tegen een schrale vrouw die over enkele emmers gebogen staat. “Ha Timothy,” antwoordt ze, “jongen, geef de kippen hun voer eens.” Hij zucht en gaat naar het kippenhok. De haan, een mooie barnevelder, kraait en Timothy denkt: “Wat is het landleven toch mooi.” En ja hoor, overal klinkt nu hanengekraai en ’t is midden op de dag; de torenklok slaat dertien prachtige bronzen slagen om de middag aan te kondigen en van de glooiende akkers die rondom aan het plaatsje liggen geschakeld sjokken de boeren naar huis. De paarden, de ezels, de karbouwen. Het landleven kent zijn tijd en ligt in de eeuwen besloten. — Hoe laat is het… is het al tijd… nog effetjes afmaken… waar ben ik eigenlijk mee bezig… — en dergelijke stadsflauwekul zijn hier onbekend.

Aan tafel. De boerin laat een harde wind maar daar let niemand op. De boer laat een scheet. De schotel — Grieks gevormd, oeroud, breed met glooiende hellingen — staat vol soep op tafel. Iedereen lepelt eruit. Janie laat een wind.

Er zijn zes dochters en ze dragen de namen van de maanden. Janie, Febie, June, Augie, Setie en Des zijn nog thuis. Na de soep komt een stevige pap of hutspot, dat is niet goed te zien en de namen kennen we nog niet. Smakelijke stevige hap. De Engelse Keuken niet bijzonder?

Ja, dát vonden die Normandiërs die hier in 1066 landden en sindsdien is dat vooroordeel blijven bestaan. Maar hier in Haywood, ’t is slikken of stikken, zullen we er anders over gaan denken. Kruiden van het land, zondoorstoofd ooft, geitentong en -longen, kalfsniertjes, hersenen, paardenbil en hengstenbal. En dan de sauzen en jams, de piccalilly, de lemon curd, de… Onvergetelijk, teveel om op te noemen.

Augie boert en zegt: “Fine porridge, I luv’ that,” zodat we nu weten dat het geen hutspot is. Janie en Febie boeren ook, Setie laat een scheet. ’t Is eenvoudig landvolk en ze praten niet veel, hebben hard gewerkt en nemen zwijgend de maaltijd tot zich. De deur staat open, het is mooi weer en een windje suizelt over de tafel. “Ik ben in Londen geweest,” zegt Timothy en ze kijken allemaal op. Londen, hé, ligt dat niet helemaal verderop aan de Stour, achter de hoeve van Paddington, die ouwe gek, bij de zes eiken en de drie wilgen? “Wat heb je daar dan wel helemaal te zoeken?” vraagt Augie en Timothy krabt zich eens op zijn hoofd, want dat weet-ie eigenlijk ook niet zo goed.

“Veel mensen daar,” beweert hij dan maar en daar kijken ze vreemd van op want ze dachten dat de ouwe Paddington er alleen woonde. Verder verloopt de maaltijd in stilte. Ze bunkeren behoorlijk en voelen zich nu voldaan en vadsig. Rijk leven op het land. Vadsige koningen. Augie en moeder hangen over de tafel, gaan es lekker dikzitten en Des ligt languit in de fauteuil te snurken. Eigen tijd is het nu en daglicht, zon, regen en hagel — ’t weer kortom en de seizoenen — regelen of men een tukje doet. Santa Agricola, heilig boerenbedrijf.

Denk niet dat dit arme achterlijke boeren zijn die in hutten of vervallen boerderijen wonen. Welnee, het is behoorlijk welvarend volk. De boerderijen zijn groot — u kent het wel; vakwerkbouw met die zware balken — en de mensen, zoals overal, bestaan uit intelligenten en dommen en de meesten zitten daartussen.

Ja maar, ze weten niet eens waar Londen ligt! Al vergeten dan? ’t is toch pas gezegd: deze mensen wonen heel erg afgelegen, hebben de buitenwereld nog niet ontdekt of zijn er nog niet door ontdekt. ’t Was een barre tocht om hier te komen en waren we Timothy niet gevolgd dan hadden we het nooit — never! — gevonden. Dit dorp is daarom ook zo anders, althans dat vermoeden wij. Alhoewel? ’t Zijn gewone mensen en veel zal dus wel hetzelfde zijn. ’t Zijn Engelsen net als in Londen of de Midlands, met hun traditie en hebbelijkheden. Dat wel!

’t Gezin wordt vandaag niet meer wakker. Ze ronken en snurken en de avond valt reeds. Een koekoek roept, een specht ratelt zijn mitrailleurvuur in een boom, een pauw krijst en — godallemachtig wat prachtig — de laatste zonnestralen worden in zijn kleurenkleed opgenomen. Wij ondertussen, u en ik, lezer en schrijver, zijn moe van deze dag en zoeken een hooizolder op. We zakken een meter naar beneden en worden opgenomen in een geurige schoot die ons troost en verwarmd.

 

De nacht buiten

En buiten ligt de nacht. Een wakkere nacht vol dierengeluiden en licht windgesuizel. Met een maansikkeltje. In welke fase?
Vraag het maar aan de vossen, zij weten het wel.wassende-maanReinaert woont hier in zijn burcht. Burcht met vele uitgangen; burcht bezaaid met afgekloven botten. Burcht berucht en Malpertuis geheten.
De naam herinnert aan oude tijden. Reinaert loopt peinzend door de vertrekken. Hij heeft vandaag de edele ridder Gawain ontmoet die deze streken doortrekt. Altijd op zoek naar de Graal.
Prachtige vederbos op het hoofd, een zijden kolder viel kleurig over zijn maliënkolder, zwaard en schild opzij, een hartsvanger in de schede.
Reintje is onder de indruk en denkt: “Het edele, het nobele, het ideaal heeft toch ook wel iets goeds. Hoe schitterend zag die ridder eruit. Voorwaar, die vederbos oogde bijna zo mooi als mijn pluimstaart. Hmm, zou ik mijn leven beteren? De Graal zoeken? Mijn Hermelien voorstellen aan de ridders van de Ronde Tafel?” En werkelijk: hij neemt het zich voor. We zullen zien wat er van terecht komt.
Men zegt zo makkelijk: “Het bloed kruipt waar het niet gaan kan,” maar misschien wordt dat wel al te gemakkelijk gezegd. Als je de hebzucht van de Leeuw, de koning der dieren, ziet, waarom zou Reintje dan niet nobel kunnen worden? Omdat hij op een kleverig mengsel van sensaties drijft? Wat drijft Reintje?
Vannacht gaat hij weer op roof en krijgt een lekkere fazant te pakken. Eten moet hij en hij gromt en likt zijn lippen.
Maar morgen verandert hij misschien en eet alleen nog gras!
De pauw, zo schitterend belicht door de ondergaande zon is gestorven, verstard, en zal morgenochtend herrijzen. Iedere avond schrikt hij zich een beroerte. Hij ziet hoe zijn kleuren vervagen en dan verdwijnen. Heel zijn identiteit valt te pletter, iedere avond, en hij verstart in het niet-zijn. Dan ’s morgens komen het prachtige blauw, purper, groen, weer terug en hij ontwaakt. Pronkt. Laat zijn veren uitwaaieren, verdrinkt in ijdelheid. Maar, vragen wij ons af, zijn het wel zijn veren of is het slechts het licht van buiten waarin hij zo zwelgt. Ja, met wiens veren pronkt hij eigenlijk? De krassende kale neet. Allemaal diafaniteit. Wel ja, maar toch…
En Timothy droomt van Londen. Monsters ziet hij en dan weer loopt-ie door een glaspaleis, een kristallen gang, een zilveren poort. Etensgeuren, vreemde kruiden. Hij ruikt cardamon en patchouli maar hij kent de namen niet. Hij droomt en droomt en woelt en woelt en twee kraaloogjes uit de hoek kijken toe en messcherpe oortjes luisteren. Terwijl hij droomt gaat de nacht haar gang. Is het bronsttijd? Al die geheimzinnige geluiden in het duister. Wanneer is het bronsttijd? De reebokken; wanneer vechten zij? De katten; wanneer krijsen zij? In de herfst of in de lente?
Stil liggen de hazen in hun leger, de paartjes tussen de lakens. O, Ophelia tussen de bloemafgezette lakens. Zij droomt van ‘The dance to the music of time’. O burgers, trofeeëndragers, laten we dromen van de baadsters van Degas of hazenpeper.
Misschien droomt Timothy wel over schilderijen, is deze eenvoudige geest de afgelopen week naar het museum geweest. Droomt over seks, bijslaap, liefde en zo.
Ondertussen is het bronsttijd in het woud van Haywood en gaat de natuur gewoon haar gang, fluistert langs ongebaande paden, volgt ongebonden wetten. Er worden territoriumtekens uitgezet en glimwormpjes steken zich aan.
’t Is nacht en Haywood slaapt. En in Londen, ver weg, wordt een schilderij gestolen uit de Wallace Collection. Groot nieuws. Vermoedens, verwijten, verslagen. Groot nieuws: voer voor tabloiden. Londen slaapt nooit. Gaat het hele etmaal door. Hoererij, luxe, berichten, nachtedities, kwelling en EHBO. Dynamische stad.
En Haywood slaapt.
Behalve het veilige bos; het gevaarlijke woud.
Aan de rand waarvan het Gothic Castle staat, inmiddels natuurlijk een ruïne. Wijkplaats voor de snelle vleermuizen, de blinde vleermuizen die op radar vliegen. Ze zoeven over de afgebrokkelde muren en de langoorkonijnen, vangen hun prooi in razende vaart, hangen winterslapend aandoenlijk in de Pieters-grotten, zien er monsterlijk uit. De dorpsgek vangt er wel eens één, giechelt, trekt poot en vleugel uit, stopt die in water, maakt vuurtje, brouwt soep en ja, wat wil je, daar komen de heksen al, zitten om de pot, slaan de gek op z’n kop, krijsen, monkelen en schelden, zien er afschuwelijk uit, trekken hun oude lepels uit het vuile gore ondergoed en gillen:
“Soep, soep, borrelende soep, van een gek, van de vleer, meer kun je niet wensen, mensen weten het niet, dit eten is maneschijn, zonnegloed, doet kracht en macht bloeien.”
En dan vallen ze op de soep aan. Plagen de gek, trekken aan zijn haar, houden van de gek, kleden hem uit. Roepen: “De gek is een tuinman van ’t bos.” Slobberen de vuilgrijze vleersoep met ouwe tinnen lepels. Gooien er jeneverbes en bosui in. Daarna heerst rust; bezems aan de kant.

Kom, kom, drink de gekkensoep,
broek en rok aan de bomen gehangen.

En verdomd, naakt dansen ze rond. Ouwen en jongen, misvormden en gaven, met hangende afgelebberde tieten en toch ook, geloof me, prachtige heksen. Maar allemaal krijsend, want zingen kunnen ze niet. Vuile dingen doen ze met de beesten en ook met elkaar.
Orphisch — zeggen idiote geleerden, maar wij weten wel beter.
Er is geen voortgang zonder tegengang en hier wordt dat verwekt. En ’t eindigt altijd hetzelfde, een gorgelende, vuile troep; vuuruitslaand gedrocht, duivel op bezoek, gekreun en gekners van tanden. Aanschouw het maar niet, je verstart en pist in je broek. Tanden vallen uit en vergeet het verder maar.
Huisje bouwen, gezinnetje beginnen? Vergeet het maar. Je stinkt en iedereen ruikt dat je met de heksen hebt gedanst.
Maar Haywood slaapt. Paradijselijk oord, idyllisch landschap vol pastoraal genot en vrede. Timothy is blij dat-ie weer terug is.
De vissen zwemmen de Stour op en komen in Haywood. Vertellen de gekste verhalen. Er zijn er die komen helemaal van over de Noordzee. Ze kennen de weg en voor de zieligen is er de boot naar Harwich die ze kunnen volgen. Verhalen dus, overal vandaan.
Laatst is een visje aangekomen en vertelde dat er op Texel, een eiland in Holland, een Ezelverbond bestaat. ’t Is multicultureel; ze houden een feest en kiezen een Ezelkoning. Niet te geloven! Majesteitsschennis! De Leeuw is de koning der dieren. Waarheid? Haha, wij twijfelen hoor. Fabelkrant; vast verzonnen. Fabulante kwant, dat visje. Maar toch… er gebeuren vreemde dingen.
Vooral de vissen brengen ons het nieuws uit de vier windstreken. Soms drijft er een tabloid op het water maar wat daarin staat is stomvervelend. Nee, het visje, dat is een wondervertellertje en een nieuwsbode, niet te geloven. Wacht, wacht, zullen we dat visje roepen?
Daar is-ie al. Vertelt een duister verhaaltje; ’t is een donkere nacht. Geen touw aan vast te knopen. Tovert-ie uit z’n hoed en het sikkeltje van de maan — eerste fase, we hebben het aan de vossen gevraagd — verdwijnt. Uit verontwaardiging. ’t Verhaaltje gaat over een of andere mafkees die een boon plant en die boon groeit omhoog en dan klimt dat mannetje naar boven en komt op de maan terecht.
En onder het Melkwoud, verderop in het land, dromen en leven al die wonderlijke mensen, u kent ze wel, aangenaam. Om te noemen: Ocky de melkman en Willy Nilly de postbode. Polly Garter, deugniet Boyo, mrs. Organ Morgan en lord Kristal; tik tak, tik tak, tik tak, tik tak. Mrs Ogmore-Pritchard en kaptein Kat.
Verdwaald zijn daar: Donder de Beul en Klod de Vos. Kleine Jan, Marian en Robin Hood.
Maar hier in Haywood is het allemaal wat gewoner en liggen de mensen vannacht vast in hun slaap. ’t Bos alleen is wakker maar toch minder dan overdag. Dát kan nog wat worden. Hoezo?
Nou… ehh, zomaar, zei Winnie de Poeh en hij maakte een koprol.
Luister uil, zegt Winnie: “Hoe vind je dit raadseltje? ’t Gaat over de geschiedenis. Helemaal zelf verzonnen: Ivanhoe, Walter Scott, schreef je op lang geleden. Je lans schreef letters in leem — schreef Walter Scott — en regen kletterde ze vast in de bodem. De zon kon er niet meer omheen. Wie was er nu eerder? Ivanhoe, Walter Scott, jij of ik?”
“Hmm,” zegt Uil, “hmm, maar wie is er nu eerder, jij of ik, hmm. ’t Klinkt wel aardig Winnie, maar erg duidelijk is het niet.”
Wij ondertussen, in onze hooiberg, kunnen de slaap niet vatten. Wel eens in een hooiberg geslapen? Het kriebelt ontzettend en we kunnen niet in slaap komen. En maar piekeren, wíj zijn niet zo eenvoudig als Timothy of Paddington, als de mensen hier, als Des en Augie. Onze kop zit vol wereldnieuws, nieuws uit global village en stadsperikelen. De eenvoud, dáár ontbreekt het aan.
Timothy droomt ook al; hij heeft aan de stad geroken. Gelukkig maar kort, ’t mocht hem eens in de war brengen. Rustig, daar kan geen sprake van zijn, hij is diep in Haywood geworteld. Heeft daar zijn ‘roots’, je weet wel. Wortels die zeggen waar je vandaan komt.
’t Hooi is geurig, dat wel. Verder hoor je de muizen en de muizenissen in je kop. Probeer toch te slapen, wat kan het je schelen en zo zie je; al dat lezen, al die feiten en onrust in je kop, daardoor kun je nu niet slapen.
Je draait je om en zakt nog een meter naar beneden. Wat knabbelt er aan je tenen?
Platteland — paradijs. ‘Paradise Lost’, welja, van wie is dat? Je kunt niet slapen en een uur lijkt een eeuwigheid. Eeuwigheid — Paradijs. Paradijs — valt ook niet mee!
Het paradijs op aarde, maar niet te verwezenlijken… en toch!
Ah hier, ver weg van Guignol’s Band, van sterfelijk Londen, heerst vrede in Haywood. Appelbomen bloeien op lichtglooiende hellingen boven klaterende beekjes en aan de oevers groeien gele en vleugelwitte sleutelbloemen onder de wilgen.
In de winter een feest van silhouetten dat zich helder tegen de hemel aftekent.
We vallen in slaap, dromen van de meerval. Schrikken wakker.

Het moet gezegd: tot nu toe valt deze zoektocht in Engeland niet mee. We bedoelen: hoe valt bij voorbeeld te verklaren dat er een streek aan de Stour ligt die volkomen geïsoleerd is van de rest van Engeland en daarvan geen invloed heeft ondergaan? Een paar gaatjes in het net, Timothy kruipt erdoor.
Begin? Einde? Vooruitgang? Achteruitgang?
Hoe lees je de tekens, de letters, de woorden, het boek?
Waar duidt de omgeving op; wat betekenen de verschijnselen?
Misschien liggen deze gebeurtenissen, dergelijke verschijnselen wel buiten het begrip, de dagelijkse logica. Moet je vérder kijken en kom je bij de filosoof David Hume uit die de causaliteit ontluisterde of bij de dadaïsten die het middel onbegrijpelijk maakten.
En dan die pauw die iedere nacht sterft, ooit wel eens gezien?
Gezegd wil slechts worden dat, om Engeland te leren kennen, nieuwe gezichtspunten nodig zijn. Het diafane in Londen, het afgelegen Haywood, het bos met de dieren leer je niet kennen met de ouwe taal, het luie denken, de geautomatiseerde ijver.
Welnee. En (om door te draven) die geweldige vraagstukken van de volgende eeuw waar we nu al zo over ouwehoeren, toch ook niet?
Welke vraagstukken? Nou, ehh… zwaveldioxideuitstootbroeikaseffect tengevolge hebbend; lekkende kerncentrales langs de Wolga en verstopte mijnen op vele plaatsen; eehhh… andere dingen!! Zijn er in de Noordzee geen schepen verzonken in WO I of II, vol zuur of andere rotzooi?
O, wanneer gaan ze lekken? t Visje vertelde dat ze al aardig aan ’t doorroesten waren. Gelukkig liggen wij hier lekker in het hooi en zijn eindelijk in slaap gevallen. De zon gaat op, breekt door in het Oosten en de hanen beginnen te kraaien. Barnevelders en die uit Yorkshire. Ah, niet opstaan, gat in de dag slapen.
En allemachtig, de volgende dag, vandaag dus, kraaien de hanen weer en staan we op. ’t Lijkt of een nieuw perspectief op de horizon ligt. Hoe zuiver is de lucht in paradijselijk Haywood. Een beetje zure kippenstront, dat wel, dampig hooi. Nee droog, kruidig, ’t is het eigen zweet dat ons dampig maakt.
Een boer kijkt ons aan en zegt:
“Wel, hel en verdommenis, wat doen jullie op mijn hooizolder?”
Hij vraagt, hij zegt, hij kijkt de ogen uit z’n kop.
En zo maakten we kennis met Jeremy Twiddleman, de vader van Timothy, die een bovenstebeste man was, één van het zuiverste water, gesneden uit kersenhout, zoals men hier zegt.

 

Binnen de dag

Constable – White horse

We waren in een vreemde wereld terechtgekomen en hadden in de begintijd zoveel verwarrende ervaringen dat het weinig zin heeft daarover verslag te doen. Men zou het ene zeggen om het de volgende dag door het andere te vervangen. Nee, in een onbekende wereld is het beter eerst eens rustig waar te nemen om er dan later, wanneer men de dingen in hun verband kan zien, verslag van uit te brengen.
Maar één ding was zeker. De lucht was hier fris, de bronnen schoon, de aarde vruchtbaar en de mensen gastvrij. Zo kregen we een aardige woning toegewezen aan de rand van het dorp. Een goed huis in vakwerkbouw voor een redelijke huur. En nu, na drie maanden, lijkt het verantwoord om een beschrijving te geven van Haywood, haar bewoners en de gebeurtenissen die hier zoal van dag tot dag plaatsvinden.

In het dorp zijn drie boeken bekend.
’t Grote voordeel is dat de mensen ze goed kennen zodat je er nog eens over kunt praten. Dat geldt vooral voor de bijbel waarvan er in totaal wel twintig in het dorp zijn. Dan zijn er een tiental exemplaren van ‘Lost Paradise’ van Milton en zes van Jonathan Swift’s ‘Gulliver’s Reizen’. Zouden er — verborgen — nog andere boeken zijn? Dat valt te vermoeden, want meestal is dat immers zo. Maar na drie maanden hebben we ze nog niet kunnen vinden. Uiteraard letten we op; zoeken. Want het antidotum, de onderkant van het bord, de diepe onuitgesproken gedachten, zijn altijd nodig voor een volledige beschrijving.
’t Probeem met die boeken is wel dat we weinig tijd hebben om ze te lezen. Er is veel te doen en er wordt verwacht dat we op het land werken. “Ledigheid is des duivels oorkussen,” zegt men hier en “u zult het dagelijks brood in het zweet des aanschijns verwerven,” zodat we aardig aan het zwoegen zijn.
“Ken je de bijbel dan niet?” zult u vragen. Nu ja natuurlijk, zo’n beetje, maar hier moet je haar góed kennen. In de avond is het dus bijbelstudie gedaan (u zou liever gevergd gebruiken, ook dat kan, geachte lezer) en leren we — Deuteronomium 25:13-16: — over de Zuivere maat en gewicht — “Gij zult in uw buidel geen tweeërlei gewicht hebben, een groot en een klein. Gij zult in uw huis geen tweeërlei efa hebben, een grote en een kleine. Gij zult een vol en zuiver gewicht hebben, opdat gij lang leeft in het land, dat de Here, uw God, u geven zal. Want ieder die deze dingen doet, ieder die onrecht doet, is den Here, uw God, een gruwel.”
En Gulliver’s Reizen? Ooit wel eens gelezen ja. Het Verloren Paradijs? Nou nee, nog nooit ingekeken.
De dorpelingen dachten eerst dat we analfabeten waren. Een beetje achterlijk. Weinig praktisch en ontwikkeld ook.
Haha, wisten zij veel dat wij wisten waar Parijs lag, een stad waarvan ze nog nooit hadden gehoord. Wisten zij veel dat we konden autorijden; hier waren alleen maar boerenkarren, goed vakwerk daar niet van. Konden wij daar uitleggen wat telefoon was? Ze hadden van die grote hoorns waar ze korte of lange geluiden op maakten.
Hoe dan ook, wij zijn op de hoogte van veel dingen die zij zelfs niet kunnen vermoeden maar, vreemd genoeg, lijken wij veel stommer dan zij. De dorpelingen hebben een natuurlijke frisse intelligentie en kunnen er praktisch en handig mee omgaan. Ze hebben mooie theorieën die hen de achtergrond en zin van de dingen verklaren en wij…! Wij zijn maar armzalige schutteraars. Hoe vaak hebben ze niet om ons gelachen!
Op een dag wordt er een barbecue gehouden. Een heel varken aan het spit. Hoe doe je dat? Wíj moeten een houten pin door zo’n varken steken en proberen die stok maar in z’n achterste te duwen en ‘m ‘r dan door te drukken. Je moet daar handigheid in hebben, weten waar naar toe te gaan met die stok. ’t Wordt een ramp en de dorpers lachen, lachen. ’t Vlees dreigt te verbranden. Het lachen wordt minder en hoofdschuddend nemen ze ons het werk uit handen want ’t is wel zonde van zo’n heel varken. Ze kijken ons meewarig aan.
Zulke dingen! en dan heel vaak. Je moet wennen aan ’t paradijs. Er voor gebouwd zijn misschien of er nooit uit weggejaagd geweest zijn. Laat de dag der opstanding nog even uitblijven. Goed, de hel is erger, maar denk niet te licht over het paradijs. Soit!
Geen lawaai in Haywood. Geen auto’s. De blaasbalg van de smid zoeft, hoe het te zeggen, blaast wind en het vuur whoem, hoe het te zeggen, springt op. Tja, een uitlaatpijp knettert (ter vergelijking) en (ben je hier een tijdje geweest) dan loeit een Philishave, loeit, ratelt, huilt, gilt. Zó stil is het hier. Arme Timothy: hoe moet die niet in Londen hebben geleden.
Vroeg op, vroeg naar bed. Het licht, (ter vergelijking) zou (mocht je back in town zijn) onverdragelijk zijn. In Haywood worden in de avonduren olielampjes aangestoken en verzamelt men zich om het houtvuur. Een ster komt op, nog één, de maan vertoont zich, daar vlamt een vuur op, ginds een oliepitje, daar weer een ster, een lampje en zo gaat de dag geleidelijk in de avond over.
Zijn er bijzonderheden in het dorpje Haywood?
Eggen en sikkels. Emmers van hout en kuipen voor het bier. Wastobbes en tondeldozen. Copperware en messing melkkannen, dissel en bit.
Nee, nee, bijzonderheden!
Nou! Medische kruiden, daar weten ze veel van.
IJzerkruid, onze verbena, goed voor bleekzucht. Hyssop tegen keelpijn. Duizendblad ontsmet wonden. Stinkende Gouwe helpt tegen wratten. En o, wat zijn de kleuren mooi, gemaakt uit verfkruiden. Wede geeft blauw, karmozijnbes rood en de verfbrem die warme gele kleur… Ne quid nimis — van niets teveel — de meester in Haywood kent een paar woorden Latijn. God mag weten waar-ie het vandaan heeft gehaald. Is nooit weggeweest.
Kleren? Linnen uit hennep, flanellen boezeroens, corduroy broeken en ook sindel en sameet; fijne stoffen.
Volkomen afgesloten is het hier toch niet en zeker uit vroeger tijden zijn er veel mooie stoffen bewaard gebleven, goed bewaard in moeder’s linnenkast. Alles met mate, zuinig met de spullen. In de keuken staan chamotte schalen hardgebakken.
Nou dus, goed, okay, krijgt u een idee hoe het hier is.
Jaja, maar de gebeurtenissen, de godsdienst, de verhaaltjes van deze mensen; dát interesseert ons veel meer. Hardgebakken schalen in de keuken, ’t zal wel. We lezen voor ons plezier, vooruit ga door, voor de draad ermee.
Daar gaat-ie dan. Hup in galop. ’t Zijn Christenen hier maar soms toveren ze, roepen geesten op. Dan: er gebeurt niet zoveel, maar ’t blijft lang hangen en wordt generaties lang doorverteld. De verhalen worden steeds mooier, ze worden langzaam geschift. Ze maken er gedichtjes bij. Dat staat in hoog aanzien en ze noemen de dichtkunst de drank van de Åsen. Waarom? Weten ze niet.
Des maakte kort geleden nog een gedichtje over het kerkje: “Over stilte en een kerkje dichten/nutteloze ruimte reikend hoog/maar daardoor buigt wel het hoofd/gemakkelijk. Richten ogen zich naar boven.”
Ja, ja, voor poëzie kopen we geen brood. Verder: dit is de tijd van de dichterschemering. Vooruit: de gebeurtenissen, de lokale atmosfeer. Wel ja: bereisde Roel zag op zijn tochten/geweldig veel/twee bullebijters vochten/’t was in een kleine Poolse stad/terwijl hij juist te eten zat.
Dus vult u zelf maar in. Een oud Engels dorpje: van vóór de Industriële Revolutie. En voor de rest: schets het bijzondere, de ruzies, de grappen en grollen. Liefde, waanzin, dood. Dan pas zie je hoe zo’n dorp is.
Valt niet eens mee.
Wij, om zo’n dorpje te schetsen, passen veel methoden toe. We draaien een zin om, een woord zetten we naar voren, we dichten en dichten toe, maar krijgen er toch nog geen greep op; missen misschien het echte inzicht! Het leven staat hier zo ver van ons af maar we gebruiken de taal als een steekbeitel en komen nu snel achter de essentie van Haywood, blijven niet in flauwekul steken, in parerga en para-lipomena oftewel bijzaken en toevoegsels.
Eindelijk hebben we dus de sleutel in handen. ’t Is Milton’s woudtoneel hier en we beginnen het te ontdekken.
Ondertussen loopt Timothy — vroeger altijd opgewekt volgens zijn moeder — bij tijden te sjagrijnen. Hij is met de grote stad in aanraking geweest en hoewel hij daar eenzaam en verdwaasd rondliep, kan hij haar maar niet uit het hoofd zetten. Vooral die etalages met leren koffers en de Oosterse etensgeuren, kruidnagelen en kerrie spoken hem door het hoofd.
Die Timothy… maar wij hebben wel wat anders te doen dan op hem te letten.
De Stour is een heerlijk riviertje en we gaan vissen met Ebenezer Leatherman. Hij verdient er een aardige boterham aan en kent zijn ‘luvvie’, zo noemt-ie de Stour — is niet getrouwd — van haver tot gort. Als zijn vestzak zogezegd. “My luvvie heeft geen geheimen voor me,” zegt-ie altijd, “my luvvie vertelt al haar geheimpjes aan me en als ik in het water spring komt ze klaar.”
Geen spoor van ironie bij deze bewering. “My luvvie wast me en streelt langs mijn ballen,” gaat hij verder, “ze is mijn voedster my luvvie en fluistert me mooie woorden toe, vertelt me verhalen van daarboven, van de bron waar ze vandaan komt. Nee, ik heb niemand nodig buiten mijn luvvie. O, o, ze zal nooit sterven en als ik sterf gooien ze me in de rivier en in haar armen. Ja, ja, zo zal het gaan.”
Maar deze keer gaan we vissen en raken vast in een van de zijkreken die hier langs de luvvie liggen; in een modderpoel. We zijn er ineens ingegleden en liggen wel vijf meter van het heldere water. De boot is rank, kan makkelijk omslaan. Een gevaarlijke situatie. We zitten behoorlijk vast, moeten de peddels in de blubber zetten en voor je ’t weet duw je de boot om. Gebeurt dat dan zijn we verloren. De blubber zuigt je op en binnen de kortste keren stik je in de modder, de verrotte planten. ’t Zal de eerste keer niet zijn. In ’t dorp noemen ze er zo 5, 6 die in de loop der tijden in de kreken gestikt zijn.
We duwen — voorzichtig, voorzichtig — en stukje bij beetje schuiven we naar ’t open water. Bezweet, klam, decimeter voor decimeter. Het aards paradijs kent streken en vallen en makkelijk val je over de rand.
Vijf centimeter onder de boord staat de blubber. Iets teveel wiebelen en ’t komt over de rand. De boot zakt bij iedere schep modder die er in komt. We zien de hel al voor ons maar nee; eindelijk bereiken we open water.
We komen aangeslagen thuis maar knappen na een paar whisk-fizzen behoorlijk op. “Aufforderung zum Tanz,” mompel ik en ze kijken vreemd op. Spreken alleen Engels. “Do You want something mister,” vraagt de ouwe Greengrass en schenkt nog eens in.
Ze produceren hier nog van die ouwe excellente laaglandwhiskey die verder overal in Engeland is verdwenen. Eerst de geur vol welbehagen opsnuiven, dan dat pittige aroma in de mond, daarna die zoete vloeiing langs de huig, tenslotte die volle branding in de keel. FINE OLD STOURWHISKEY. Kom er eens om.
“How d’You feel? You got it. Hmm, fine, very fine Stourwater,” zegt Greengrass en Ebenezer Leatherman voegt weer een vissersverhaal aan zijn glossarium toe. “De modder stond nog maar één centimeter van de bootrand. We waren uitgeput, moet je nagaan, de hele nacht in die poel. Ik durfde geen adem meer te halen en hoe we het gered hebben, Joost mag het weten. Ik zag de Satan als een bliksem uit de hemel vallen. Hij verleidde me bijna tot vloeken, nou dan hadden we het wel gehad. Maar nee, ik bad en zie, God redde ons, staat achter hen die op hem bouwen. Amen.”
We ontdekken dat in deze afgelegen streek niet alleen het dorp Haywood ligt maar ook nog talrijke gehuchten, eenzame boerderijen, het Gothic Castle reeds genoemd, holen, rustieke punten, afgelegen hoekjes, bouwvallen, onbenoembaarheden, eenzame schaapstallen. Aan de rand van het gebied bevindt zich een verdacht huis dat er — haha — dikwijls van af dreigt te vallen. Timothy, in zijn wee want voelt zich niet meer thuis in het dorp, brengt ons er heen.
Lage hanebalken, een bar met bottles, kaarslicht in rode bollen. Een animeertent, dat is duidelijk. Een kind ziet het zelfs zonder te begrijpen wat het is. Bronstigheid hangt aan de paardenhalsters aan de muur. Vijf meisjes, geleend bij Jan Steen, fleuren de gelagkamer op. Achter de gelagkamer een ruimte met canapé’s en schilderijen. Taferelen die alleen maar als erotisch kunnen worden geduid. Een open trap voert naar boven waar kamertjes zijn.
Vroeger stopte hier de postkoets en nu heet het ‘Het Groene Huis’. De kamertjes hebben kleine raampjes die op een idyllisch landschap uitkijken.
Timothy vindt er niks aan. “Kijk-es, wat een boerentrullen,” terwijl het toch heel aardige meisjes zijn. Fris met laag uitgesneden blouses. Boerenbenen? Ze tillen vrijelijk heur rokken op en daarvan is niets te merken. Eerder stevig en slank. “Kom Timothy, wat is er met je?” Maar hij vergelijkt — wat heeft-ie toch in Londen gezien? — en mokt: “Wat een trienen, moet je dat nou toch eens zien.”
Nou ja, wij vermaken ons wel. lachen en maken pret. Onschuldig voorzover dat mogelijk is. Nou zó onschuldig zijn Maaike, Femke, Klaarke, Suske en Wiske niet en het wordt laat. De ochtend kriekt al als we opstappen. De hanen kraaien als we thuiskomen en we gaan direct door naar het werk. Hup, het paard voor de ploeg en dan maar heen en weer, de glooiende helling langs, de Stour vriendelijk beneden en de zon lekker in je nek. Het derde uur brandt-ie, het vijfde uur verbrandt-ie en het negende uur is je nek verbrand. De ploeg? Zijn we niet aan het eggen? We weten wat telefoon is maar als het er op aankomt, wat weten we dan? Zaaien, hoe doe je dat? Wieden? Rooien, hakken, vangen, samenwonen, cohabiteren?
Na het werk is de porridge of hutspot heerlijk. Eerst regenboogsoep en toe wentelteefjes. We laten eens een lekkere boer of een harde scheet. Iedereen geniet van de maaltijd, gesproken wordt er niet veel. Heerlijke eenvoud, we beginnen ons al aardig bevrijd te voelen. Het onbehagen aan de cultuur vermindert snel en veel valt van ons af. In en buiten het hoofd heerst een prettige rust met op de loer nog — weliswaar — talloze ouwe gedachten. Toch, het denken gaat vooruit, het voelen ook en ik knijp Febie eens in haar lekkere kont. Ze kijkt schuin op van haar bord en giechelt. Een warme golf gaat door me heen. Een liefie die Febie.
En natúúrlijk danken we na de maaltijd. We zijn immers met het Onze Vader begonnen: een tekst die aardig onbekend begint te raken, en ook hier, in de oogsttijd als er geen tijd is, nog wel eens wordt afgeraffeld:
Onze Vader die in de Hemelen zijt Uw naam worde geheiligd, Uw Koninkrijk kome Uw Wil geschiede, zowel in de Hemel alsook op de aarde. Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren en leidt ons niet in verzoeking maar verlos ons van den Boze Want U is het Koninkrijk, en de Kracht en de Heerlijkheid, tot in der Eeuwigheid, Amen!
’t Wordt altijd gebeden, bij zon en sneeuw, hagel en regen, drie keer per dag. En na de maaltijd wordt er gedankt: “Here dank voor deze spijze, Amen.”
Zo gaat dat en zo is dat al begonnen omstreeks het jaar 600 of 700. Willibrord was hier; Bonifacius is bij Dokkum vermoord. Ierse predikers die de mensen peregini scotti noemden kerstenen Kelten, Angelen, Saksen, Romeinen, Picten, ’t hele zooitje. Friezen bij Dokkum. Willibrord sterft in Echternach waar nu Luxemburgers wonen. De Middeleeuwse hemel weerklinkt van sacramentaria en Antiphonaria en vraag me niet wat het is. Gebeden. Heilige Muziek. Aanbidding van God.
De Haywooders hebben de kerkstrijd nog meegemaakt en zijn natuurlijk lid van de Kerk van Engeland die ook wel Episcopaalse Kerk heet, maar door die langdurige isolatie hebben ze allang geen vicar, geen Anglicaanse dominee meer. Wel (het vierde boek misschien, maar is het een boek?) bezitten ze nog het ‘Book of Common Prayer’ dat richting geeft aan hun geloofshandelingen. Ze rommelen maar wat aan en dan heb je de invloed nog van het Verloren Paradijs en het Teruggewonnen Paradijs van Milton.
’t Wordt hier allemaal niet te zwaar genomen, die religie, maar speelt ondertussen wel een lichtgevende rol. Zo hoort het ook. Je hebt maatstaven nodig. Als ’t maar geen pantser wordt. Nou nee dus: de één doet het een beetje zus, de ander een beetje zo. Sla elkaar, broeders en zusters, de kop niet in omdat je het beter weet. Nu zo soepel zijn ze hier dus en wie weet het nou eigenlijk? Hé, hè, wie weet het fijne van het leven na de dood? En goed en kwaad? Mag je je vrouw één keer bedriegen, nooit, 25 maal, of als je er maar zin in hebt? Geef daar eens antwoord op. En een vrouw die een slippertje maakt, mag die gestenigd worden of pas na 10 keer? Hoe zit dat eigenlijk?
’t Zijn interessante en moeilijke vragen. Wie mag er vreemd gaan? Allebei, geen van twee? Soms, vaak? Zelfs mezenvrouwtjes bedriegen hun echtgenoot…, het mannetje soms.
’t Mooiste van de godsdienst in Haywood zijn de gezegden en aanhalingen die diep in het collectieve bewustzijn liggen verankerd. Ze citeren hier Milton of het niks is. Duivel en God, de engelen Rafaël, Michaël, Gabriël, de strijd van Satans legers en Gods heirscharen vormen een sappig deel van het dagelijks bestaan. Serafijnen en Cherubijnen zitten dagelijks aan tafel en voor citaten is men niet bang. “Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe, maar ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken.” Lucas 22:31.
En soms spreekt zo’n eenvoudige boer dan ook nog over Diana of roept Wodan aan. ’t Is allemaal mondeling overgedragen, doorverteld, door de eeuwen héén verteld.
Vicars, barden, skålden, minstrelen, vertellers, cabaretiers zijn hier niet maar wat waarde heeft gaat van mond tot mond. Is geworteld en allesbehalve breekbaar.

Wordt vervolgd



 

Plaats een reactie