Avonturen in Nigeria (10)

WE ZWERVEN WAT ROND

Eindelijk heeft Zwanikken me iets meer over zijn leven in Nigeria verteld. Hoeveel waarheid er in steekt en hoeveel hij ervan verfraaid heeft, verzonnen misschien wel, weet ik natuurlijk niet, maar het geheel is consistent en doet
realistisch aan. Ik was natuurlijk nieuwsgierig hoe hij zijn imperium had opgebouwd, want zo spreekt hij vaak over de rijkdom die hij verworven heeft.
‘Bij het uitbouwen van mijn imperium’, zegt hij dan; ‘heb ik natuurlijk ook wel eens een harde maatregel moeten nemen.‘ Daar blijft het dan bij, want wat die maatregel dan behelsde, daar heeft-ie het niet over. Maar daardoor ging ik wel meer en meer inzien dat een en ander het daglicht niet kon verdragen en werd, steeds nieuwsgieriger.
Op een middag, terwijl wij door de bossen in het heuvelachtige land van Berg en Dal wandelden, vertelde hij mij het volgende: ‘Ik heb je wel eens verteld dat ik een paar jaar voor een handelsfirma in Nigeria heb gewerkt. Ergens in het binnenland, in een negorij waar ik me als een soort Robinson Crusoë voelde. Nou ja, eigenlijk heel anders, want ik werd omringd door vreemde negers en had een huis, voedsel, een bediende en een radioverbinding, maar ‘k voelde me toch alleen en verlaten en nou ja, ik moest vaak aan Robinson Crusoë denken, alhoewel hij meer een voorbeeld van ondernemingszin was en je mij nauwelijks zo kon noemen.’
– ‘Je zat daar in de brousse met je ziel onder de arm.’
– ‘Of het de brousse was zou ik bij god niet weten en ‘t was erger dan met je ziel onder de armen zitten.’ Een soort melancholie, lamlendigheid, verstikkende ongedurigheid, klamme niksheid, ik weet niet hoe ik het uit moet drukken.
Zinloosheid en dan moest je die arme boeren ook nog eens een poot uitdraaien want de firma wou voor een dubbeltje op de eerste rij zitten. Ze waren ook kredietverschaffer, voor zaden en een beetje kunstmest, en hadden die sloebers behoorlijk in de tang, want aflossen was er maar mondjesmaat bij. Daardoor waren ze constant geld aan de onderneming schuldig. Ik werd daar kotsmisselijk en dacht de hele tijd maar aan blanke vrouwen terwijl ik met negerinnen naar bed ging. Na twee jaar had ik het wel gezien, nam ontslag en ging naar Lagos.’

En nu lezer, herinneren we je weer even aan bladzijde 1 waar de schrijver zegt: ’Eigenlijk kennen we Nigeria niet.’ en ook: ‘Benieuwd hoe het met dit feuilleton verder zal gaan.’ En dat doen we omdat we in de winkel voor 1 euro 50 net een boekje hebben gekocht van Lieve Joris. ’t Heet ‘De meneer van kilometer 84’ en ik wist helemaal niet dat die mijnheer van kilometer 84 over Afrika gaat. ’t Is een heel kort verhaaltje en tot mijn verrassing staat er: ‘Hij leefde in zijn hut van bladeren een beetje als Robinson Crusoe.’ En laat Zwaan me nu net verteld hebben dat hij zich in het binnenland net Robinson Crusoë voelde. ’t Is niet gejat, ik zweer het je, want ik schreef ’t eerst op en las toen pas het verhaal van Lieve Joris.
’t Woord brousse bracht zij me weer in herinnering. Van dat woord kunnen we zeggen dat het Frans is en haar verhaal speelt zich dan ook in de Congo af.
‘k Noem het woord, alhoewel ’t misschien in Nigeria, dat door de Engelsen was onderworpen, helemaal niet gebruikt wordt, hier maar even. Zwaan woonde dus een paar jaren in de brousse.
Ik kan ik nu wel beweren dat ik met ’t feuilleton op de goede weg zit, want Lieve Joris is wel degelijk veel in Afrika geweest en schrijft er al haar hele leven over. En dan schrijft ze ook nog andere dingen in dat verhaal, over zwarte vrouwen en geld, die me sterk doen denken aan wat Zwanikken allemaal suggereerde – want breedsprakig is hij niet – over de toestand in het binnenland van Afrika. Die Grosdent van Lieve Joris daarentegen schept graag op. Nu ja, wij zeiden het al. Met alle verschillen bestaat er toch een bepaalde iconografie van het continent. En dat uit zich dan in boeken. Maar Lieve Joris schrijft met kennis van zaken terwijl ik bij elkaar maar drie maanden in Afrika ben geweest en de rest van Zwanikken moet aannemen. ‘k Zal hem eerst maar eens vragen hoe ze de bushbush in Nigeria nu eigenlijk precies benoemen, want daar moeten toch veel namen voor zijn. En fictie en werkelijkheid, ach die lopen zo vaak door elkaar heen; vooral wat Afrika betreft. Omdat dat een geheimzinnig donker continent is. Dus geloof niet alles wat Zwanikken vertelt. Alhoewel wat nu komt toch wel een heel groot waarheidsgehalte heeft en valt na te gaan in de pers die er destijds veel over schreef.
En tja – het tweede verhaaltje in het boekje -uit de serie Literaire Juweeltjes, uitgegeven om de ontlezing tegen te gaan, iedere maand verschijnt een deeltje – van Lieve Joris getuigt van het feit dat zij goed op de hoogte is van de Congo, tegenwoordig Zaïre genaamd. Een stelletje oud-kolonialen in de Villa la Liana komen in Brussel bij elkaar en de inlandse uitdrukkingen rollen over de tafel. Dat ontbreekt in Avonturen van Nigeria, waardoor de schrijver door de mand valt. Vandaar dat-ie zich verdedigt door volmondig toe te geven dat hij er nooit is geweest. Misschien lukt het hem het land nog eens te bezoeken, maar dan moet-ie opschieten, want niet meer een van de jongsten. Als hij door de hoofdstraat loopt van de provinciestad N. valt het hem op dat de meesten jonger zijn dan hijzelf. Ach, alles gaat voorbij. In de jongeren ziet hij de ouderen al weerspiegeld. Memento mori. Panta rhei. Maar wanhoop niet!
Ondertussen eten die oud-kolonialen in villa Liana een lekkere muambe.
En als ik de abominabele geschiedenis niet kende van de Belgische Congo dan zou ik ze nog sympathiek gaan vinden. Ze waren ooit misschien, en ‘k heb het natuurlijk niet over hen allen, al te menselijk. Wat een belabberde geschiedenis, zelfs in koloniale termen, hebben die Belgen. De Engelsen in Nigeria, waar ook wel wat over op te merken valt, het begon er al mee dat ze de Gouden Stoel stalen, hebben het er beter afgebracht. Maar allee. Hoe meet je de koloniale geschiedenis en als ik het er met Zwaan over heb zegt hij al gauw: ‘Wat ouwehoer je toch,’ of ‘Wat weet je er nou van.’ En gelijk heeft-ie. Zelfs die gouden stoel is niet van de Yoruba,s uit Nigeria, zoals ik eerst meende, maar van de Ashanti’s, een stam in Ghana en het is de Engelsen niet gelukt hem naar Londen te brengen.

Na deze korte onderbreking vervolgt Zwanikken, terwijl we op een bankje zitten en over het zacht glooiende landschap, tussen de boompartijen door ons oog laten gaan over de Ooypolder die zich aangenaam uitstrekt tot aan de Waal en ook het gehuchtje Persingen op de terp toont, en ik denk: ‘Je moet iets van een landschap weten om er over te kunnen schrijven, er geweest zijn, want anders mis je de details en de namen en daardoor komt het algehele beeld ook niet naar voren.’ gaat Zwaan door: ‘Waarom hoor je me zo uit over Afrika?’ en hij vervolgt: ‘Nu ja, ik ben dus uit het binnenland vertrokken en zou je heel wat verhalen over dat duistere Afrika met zijn genootschappen en vooroudergeesten kunnen vertellen, maar laat maar. Ook veel vergeten en zo leuk was ’t nou ook weer niet. Op een dag komen er een paar negers schreeuwend naar me toe. ‘Toean, toean, sir, sir’, maar ze spreken hun koeterwaals en ik versta ze niet en ze trekken me mee naar de rivier en dan zie ik hoe , daar waar de jongens van het dorp altijd zwemmen, het water rood gekleurd is en een jongen ligt zonder een been aan de kant en ’t is een aanval van de krokodillen geweest. Twee anderen, begrijp ik, zijn meegesleurd, maar ik heb tenminste verband, pillen, jodium en nog zo wat en daarom zijn ze naar me toegekomen, want zij hebben helemaal niks, maar hebben wel een soort laken om ’t been gebonden want ze weten dat je ‘t af moet binden en die jongen maar schreeuwen en we dragen ‘m op een brancard van een paar takken naar zijn hut en gejammer van de vrouwen natuurlijk, gekrijs en je voelt je machteloos.’
‘ ’t Leven is ingewikkeld’, beaam ik. ‘ ’t Paradijs ligt ver achter ons. We leven niet meer vreedzaam met de dieren samen. God heeft de evolutie geschapen en de strijd om het bestaan waardoor de soorten zich wel ontwikkelen, maar ’t is ook vreselijk. Dat illustreer je wel even met je verhaal.’
‘Belazer me je nou? Vertel ik je eindelijk eens iets over mijn avonturen in het binnenland en dan kom jij met je gedachtegoed aanzetten.’
-‘Nou ja gedachtegoed? Laten we zeggen dat ik een beetje spot met allerlei waarheden van gelovigen. Je kunt de evolutie toch niet ontkennen?
Sorry, vertel verder.’ Maar ‘k heb het verstiert en over de bushbush en zijn ervaringen toen zwijgt-ie verder op deze wandeling. Hetgeen ook heel verklaarbaar is want bij zijn verhaal past geen ironie maar eerlijk gezegd geloofde ik hem niet helemaal.
’t Onderwerp van gesprek verschuift naar de praktische zaken van alledag. ’t Is niks gedaan met de Euro en Griekenland en die Grieken verneuken ons waar we bijstaan. Laten we het maar niet over Trump hebben. Kijk eens, een roodborstje. Zeker op weg naar Skandinavië. Bij ons zitten ze vooral in de winter. -Kijk eens, daar loopt iemand te roken. Zie je niet zo veel meer. Ik ben blij dat ik eraf ben. – Moet je een film van vroeger eens zien. Iedereen, iedereen was aan ’t smoken. De rook vult de kamer, het café, de fabriekshal, de leraarskamer, de winkel. -Nou, dat valt wel mee maar als je zo’n film ziet valt het wel op. ’t Geeft een bepaalde sfeer, dat wel. Ik heb verdomme nog die Franse gerookt, die zware uit zo’n blauw pakje. -Gitanes? -Nee, die andere, hoe heten ze ook alweer. Ik rookte ooit nog filtersigaretten, Kent uit een wit pakje. Ach, de jeugd rookt nog steeds. Doodskop op ’t pakje, doodstekst of niet. De jeugd heeft het eeuwige leven.’
Ach, Afrika is zo groot en zo verscheiden. We zeiden het al, maar telkens worden we toch weer met Afrika in zijn algemeenheid geconfronteerd.
Geconfronteerd? Ik bedoel; ontmoeten we de zwartheid van Afrika. Zwarte mensen en zo zijn we eigenlijk allemaal begonnen want onze oorsprong schijnt ergens bij het Grote Rif te liggen in de omgeving van Kenia en op een gegeven moment waren er van de homo sapiens nog maar 150 over die daar ergens rondzwierven en het toch hebben gered. Waarschijnlijk kwamen we uit de bomen en toen in de vlakte ontwikkelden we andere eigenschappen en we trokken ook naar het noorden en bevolkten de ganse aardkloot. ’t Schijnt zo te zijn dat een zwarte huid meer ultraviolette stralen afstoot zodat die trek naar het noorden niet zo gezond was. Er ontstond een tekort. Maar teveel ultraviolet, pas op voor zonnebrand, is niet goed. Toen, daar heb je de evolutie weer, werden de mensen witter. Of werden ze blanker omdat een witte huid makkelijker ultraviolet kan opnemen? Komt zo’n beetje op hetzelfde neer. Zo zie je die kleuren hebben iets met aanpassing aan de omgeving te maken.
Ach lezer. Is dit nu wel zo? Loop ik niet met valse of onvolledige kennis rond? ’t Kan zijn. Over dat ultraviolet moeten we ons nog maar eens beter informeren, maar ’t geeft in ieder geval aan dat god de ene mens niet boven de ander verhief door Cham, die zijn vader Noah bespotte, te vervloeken en tot dienstbaarheid te bestemmen.
En nu lees ik weer iets in de krant over Somaliërs in Nederland die i.h.a. moeite hebben om hier werk te vinden en een menswaardig bestaan op te bouwen en waar wij met steekwoorden al gauw bij denken, in onze beeldvorming: ‘Piraterij, qat kauwen, vrouwenbesnijdenis, Al Shabaab, uitkeringsafhankelijk, langeafstandlopen.’ Alhoewel marathonlopers, zijn dat niet vooral Ethiopiërs en Kenianen? Gebrselassie, Ethiopiër; marathon van Berlijn 2007; 2.04.26 – 2008; 2.03.59. En nu, maar door wie, je kunt niet alles bijhouden staat de teller voor de snelste marathontijd op 2.02.57. Waar waren we? O ja, Somaliërs in Nederland. Ach mensen, hoewel we er dikwijls nog niet op zijn ingesteld – kijk naar mij, een provinciaal uit de provinciestad N. – en ook evolutionair er niet toe zijn uitgerust, leven we wel in Global Village.
Persoonlijk ken ik geen Somaliër, maar er valt meer over te zeggen, alhoewel dat voor mij wat moeilijk is want ik ben nooit in het land geweest en ken geen enkele Somaliër in Nederland of daarbuiten. Trouwens ook geen Nigeriaan. Dat land ligt meer dan 5000 kilometer westelijk van Somalië en 5000 kilometer zuidelijker dan Nederland en ’t is er weer geheel anders. Alhoewel de Islam in Somalië de dagelijkse godsdienst is, evenals in het noorden van Nigeria. Ik kan er niet genoeg op hameren. Afrika zit op een bepaalde manier in mijn kop, maar hoe dichter je er bijkomt, hoe meer je ook de verschillen gaat zien. En daarom wil ik natuurlijk dat Zwaan me meer over Nigeria vertelt en ik vertel hem dat maar hij gelooft me niet helemaal en beweert dat ik vooral benieuwd ben naar de oorsprong van zijn rijkdom en hoe hij die heeft opgebouwd. Misschien heeft hij wel gelijk want meer en meer ben ik er in geïnteresseerd hoe het met het kapitaal in de wereld gaat en hoe het komt dat we met al die techniek nog zoveel ellende zien. ‘Als je begrijpt wat ik bedoel’, zegt Tom Poes.

Lees vervolg in blog: ‘Avonturen in Nigeria (11)’


 

Plaats een reactie