Over oorlog, maar niet alleen in Afrika
Ach, wat klets ik, wat weet ik, die van 1939 ben, van de oorlog behalve de schuilkelder en een schreeuw in een schuur. Die schreeuw, je opende een verboden deur, staat je wérkelijk bij. Voor de rest lijkt het soms dat je bepaalde dingen uit de Wereldoorlog nog weet, maar nee, bij nader inzien zijn het vooral overgedragen verhalen. Later, want 14, lees je met spanning het avontuur van de Korea-oorlog in de kranten. Je was zelfs nog jaloers. Die soldaten beleefden tenminste wat. Jaloers op de groentebezorger van 20 die beweerde er gevochten te hebben, maar hij viel spoedig door de mand. ’t Had gekund. De beste soldaten zijn jonge soldaten. Niet voor niets werden de soldaten in het Paraguay van Stroessner dikwijls op 16-jarige leeftijd geronseld. Dat zijn de beste soldaten, werd er gezegd. Help! We verdwalen. Waar ligt Nigeria?
t’ Is niet verwonderlijk, besef ik nu, dat de soldaat in Lissabon uit het boek Fado Alexandrino steeds overvallen wordt door beelden uit de oorlog in Mozambique alhoewel ‘k niet weet of hier al van een echt oorlogstrauma sprake is. Ik bedoel, uit W.O. I kennen we de shell-shock, maar daarover hoor je weer nooit iets in W.O. II en men was daarna denk ik zo met wederopbouw bezig dat er weinig ruimte voor trauma’s was die nu pas weer een beetje op de agenda komen. Posttraumatische stressstoornis; ‘je noemt het maar.’ ’t Beestje moet een naam hebben. Zullen we toch maar even, alhoewel het Mozambique betreft, een zin uit FADO citeren? Even hiervoor was je, lezer, misschien teleurgesteld dat die verzwegen werd? Nu vooruit dan, hierbij! Dan kun je gelijk de vermenging der gebeurtenissen in de zinnen zien die ’t boek zo weerbarstig maken en hier bij de aankomst van een soldaat in Lissabon oorlog en vrede door elkaar gooien.
’t Een is in het ander aanwezig en dat zie je natuurlijk ook bij oorlogstrauma’s.
‘En hij dacht, ik ben in Lissabon en in Mozambique, ik zie tegelijkertijd de burgermanshuisjes op afbetaling en de bomen van het oerwoud, de jichtige tuintjes en de door mitrailleurs aan flarden geschoten strohutten, de inktvis met zijn vrolijke, hunkerende armen die naar ons staat te roepen en de enorme, gigantische stilte die altijd op een hinderlaag volgde, waarin het zachte gekreun neer tikte als protesterende regen: hij keek onder de Mercedes op het open gehakte pad en de vent die in de slaapzaal een halve meter van hem af lag, staarde hem aan met in zijn ogen al die afwezige verstrooidheid van opgebaard liggende doden, die zo lieflijk glimlachen met de vriendelijke onverschilligheid van gezichten op foto’s. ’ Waarbij we nog opmerken dat inktvis hier staat, blijkt uit zin 1, voor de menigte die de soldaten in Lissabon opwacht.
Ook merken we nog op dat kort na de zelfstandigheid van Nigeria daar de Biafraoorlog uitbrak. De Ibo’s wilden zich afscheiden maar verloren van het centraal gezag. Ik herinner me de hongerfoto’s in de krant nog.
En om nog even terug te komen op de Korea-oorlog herinner ik me dat een stel huisgenoten van mij, jaren later alweer, een hele nacht in het fusielokaal heeft zitten praten met een vent die in Korea had gevochten en zij daar de volgende dag nogal verschrikt over vertelden. Hij had interessante verhalen over allerlei gebeurtenissen en over de Chinese aanval op heuvel 325. Ik lees nu over Vergeten Bataljon, Hoengsong, enz. maar herinner me nog goed dat het iedere dag spannend in de krant stond. Okay, de Nederlanders waren er maar een klein onderdeel van. Die oud-soldaat werd steeds wilder en op een geven moment is-ie door het grote raam gesprongen. Dat kon ik zien want de grond was bezaaid met scherven en ’t hele lokaal was trouwens een puinhoop. ‘k Ben er zelf niet bij geweest en ook niet toen drie vrienden van mij door de penoze in Amsterdam zijn afgetuigd, want je kunt niet overal bij zijn en nu ik ouder ben zeg ik: ‘Gelukkig maar.’
Je zult je wel afvragen wat het fusielokaal is. Dat was de gemeenschappelijke ruimte waar we aten en vaak zaten te kletsen. Ik ging er dikwijls om 10 uur ‘s avonds, na enkele uren over de boeken gebogen gezeten te hebben, naar toe en ’t was heel gezellig. Ook ’s morgens bij het ontbijt. Waar de naam vandaan komt zou ik niet weten maar natuurlijk wel vermoeden. Hier werd natuurlijk gefuseerd tussen de verschillende studierichtingen en dit beschouw ik als een van de meest waardevolle belevenissen. Je moet met andere richtingen en wetenschappen en culturen in contact komen, lijkt me zo. In dat studentenhuis hebben we ook nog, we hebben het over Afrika, een reis gepland met een huisgenoot; waar het nooit van gekomen is. Naar het Zuiden van de Soedan, waar de veehouders wonen. De Dinkastammen en de Nuer. De Azande. ’t Land dat nu zelfstandig is, maar waar een burgeroorlog woedt. Prachtig land tegen de tropische bossen aan. We wilden de Nijl afzakken. ‘k Heb er iets over geschreven in mijn tegendraadse erg korte verhalen over reizen. En allemachtig, je ziet wat zo’n bladzij uit Fado Alexandrino allemaal losmaakt; ’t boek beslaat 604 bladzijden met kleine lettertjes dus kun je wel nagaan. ’t Leven is rijk aan gebeurtenissen , van jezelf of anderen. Van jou lezer. Maar we realiseren ons dat niet altijd.
Toen ik het Zwaan vertelde werd hij een beetje droevig en zei; ‘Ja, die verwende studenten. Op die leeftijd moest ik al werken en hoewel ik heel wat heb bijgeleerd heb ik het niet verder dan de Mulo gebracht.’ ‘Nou,’zeg ik;’ik weet nog wel dat ik soms afgunstig, om het woord jaloers niet weer te gebruiken, was op mijn broer die al in ’t volle leven stond. Hij verkocht auto’s en dan weer bij een Belgische firma, groothandelshuis of zoiets en ik zat op de fiets en maar in de boeken.’ ‘Nu ja’, hij weer;: ‘Je ziet misschien altijd wel makkelijk het betere in de situatie van de ander, maar de studenten toen hadden het toch maar goed’, hetgeen ik wel beaamde. Ach, als je jong bent maak je er dikwijls iets van en ‘k zou eigenlijk niet weten wat beter is, maar ’t studentenbestaan daar kijk ik toch met plezier op terug. In ieder geval hoef je nu maar naar de jeugd te kijken of je voelt iets van jaloezie omdat zij nog aan ’t begin van het leven staan.
‘k Heb eens een film gezien waar een oude vent, die ’t altijd goed had gedaan, een succesnummer, behoorlijk macho, een jongere doodschoot die hem wel dwarszat, maar ’t kwam er op neer dat hij de jeugd uit jaloezie niet verdragen kon. Nu ja, een goede indringende film en een klootzak, want hij ging veel te ver en had zijn gevoelens niet op een rijtje. Misschien was hij daarom ook zo succesvol geweest, wie zal het vertellen, maar ’t liep toch slecht af en vraag me verder niks over die film want verder ben ik de inhoud vergeten, maar over zoiets ging het.
‘Hoe lang heb je nu eigenlijk op die handelspost in het binnenland gezeten?’, vraag ik aan Zwaan en hij antwoord: ’26 maanden, toen had ik het wel gezien. Ik schoot er niet op en ’t viel niet mee om een beetje zuivere palmolie te kopen, want die boeren waren slecht op de hoogte van de verwerking. ‘k Moest ze daar ook iets van bijbrengen, want hoewel geen chemicus, de grondbeginselen zijn vrij eenvoudig. Maar dat viel niet mee, want ze hadden zo hun gewoonten en manier van werken. De firma vond dat ik te weinig omzet haalde en zat me constant achter de vodden.’ En ik vraag verder; ‘ En waar ben je toen naartoe gegaan? ’ ‘Naar Lagos’ zegt-ie en begint alweer over iets anders. ‘Wat ze hier momenteel uitvreten. Die hele Nederlandse politiek hangt van compromissen aan elkaar.’ en daar hebben we ’t verder over.
Daar kun je natuurlijk ook lang over babbelen. Over de meiden ook natuurlijk. Hij heeft nog herinneringen aan Bab Yum. ‘ ‘t Is allemaal een beetje strenger geworden, meer moralistisch’, naar zijn mening. Dat komt natuurlijk ook omdat de mensen na de crisis van de banken weer meer genoeg van de poenerij hebben gekregen. Ze hebben gezien hoe slecht het in die bankenwereld toegaat en ergeren zich dood aan de miljoenen die er makkelijk worden verdiend. Veel jaloezie natuurlijk, omdat ze zelf niet naar Yab Yum kunnen met al die mooie meiden, prachtige stukken. Maar ’t slaat nu wel om, we zijn aardig bezig om een kruideniersvolk te worden, maar ik protesteer en beweer dat er veel dingen verkeerd gelopen zijn en dat het neo-liberalisme altijd gecontroleerd moet worden om niet uit de hand te lopen waarop hij lacht en me ‘een vuile socialist’ noemt. Met Zwaan kun je veel kanten op en hij is’t ook wel met me eens. ‘Leve de socialisten’, zegt hij, ‘want als je ’t kapitalisme zijn gang laat gaan, krijg je altijd teveel concentratie op de lange duur en neemt de onrechtvaardigheid toe. Kijk maar om je heen, ’t is alweer aan de gang.’
Ik vertel hem dat ik weer 5 kilo ben aangekomen. ‘k Woog steeds 84 kilo maar toen ‘k suiker 2 kreeg en beter ging eten ging er 10 kilo af . Valt nog niet mee; je moet er je best voor doen en nu langzaam aan, je wordt weer wat slordiger met dat eten, komt het er weer bij. ‘ ‘k Heb er de pest in en zou eigenlijk wat meer moeten bewegen; naar basic fit. Iedere dag lopen en zo weer een paar kilo afvallen.’ Dat basic-fit vind ik overigens vrij vervelend en eentonig want voor de body,de sixpack hoef ik het niet meer te doen. BMI zat net onder de 25 en zit er nu weer net boven. In een roman hoort het personage ergens naar te streven, zegt de schrijver Rosenboom en daar ben ik het volkomen mee eens. ‘Ergens naar gestreefd, heb ik altijd wel’, zegt Zwaan en kijkt met die groengrijze ogen in de verte alsof hij god mag weten wat ziet.
Het boek Ebbenhout van de Poolse journalist Ryszard Kapuscinszky – met een trema op de s en de n van zijn achternaam – heb ik eens kado gegeven aan mijn broer die het graag wilde hebben en vond het terug bij mijn zusje terwijl mijn broer was vergeten dat-ie het ooit gekregen had en nu heb ik het thuis. Ach mensen, we weten vaak niet meer wat we bezitten. Over dat boek schreef ik in het kader van boekbeschrijvingen een overzicht dat ik nu aan Zwaan voorlees en hij zegt; ‘Nee, nee, dat kan echt niet. Je maakt er een warrig geheel van waar kop noch staart aanzit. Wat een gewauwel.’ Gelijk heeft-ie, maar wat er over Nigeria in staat klopt wel, beweert-ie en: ‘………….. dát kun je wel opnemen in dat feuilleton van je, alhoewel ’t nou niet zo bijzonder is. Gewoon dingen van het dagelijks bestaan in Afrika.’ Daar gaat-ie:
‘Het verhaal over ‘Mijn straatje’ in Nigeria beviel me goed. Hij, Kapucinszky gaat in een armoedewijk wonen omdat hij het Afrikaanse leven wil leren kennen. Ongebruikelijk in Lagos, waar de meeste blanken in villawijken bij elkaar hokken. Ook de Afrikanen vinden het maar vreemd. Hij reist veel in Nigeria en aanpalende landen en als-ie terugkomt zijn z’n spullen altijd weer gejat. De hitte en rotzooi breekt hem ook bijna de nek. Je moet er wat voor over hebben om het Afrikaanse leven te leren kennen. Een ontmoeting met een lokale figuur doet hem inzien dat hij in ieder geval niet in elkaar wordt getrimd en deze figuur vertelt hem dat het komt omdat hij geen aangifte bij de politie doet en zodoende eigenlijk zijn deel aan de verdeling van de armoede levert. Later koopt K. op de markt een magisch teken, een bos witte veren van een haan, dat hij voor de deur hangt en het stelen houdt op.
We laten K. in een ander verhaal aan het woord:
‘Veel mensen in mijn straatje hadden maar één ding. Iemand had een overhemd, iemand een kapmes, iemand, onbekend waarvandaan, een schop. Wie een overhemd heeft kan werk krijgen als nachtwacht (niemand wil een halfnaakte bewaker), wie een kapmes heeft kan in dienst worden genomen om onkruid te wieden, de man met de schop kan greppels graven. Anderen kunnen alleen hun spieren verkopen. Zij hopen dat iemand hen nodig zal hebben als kruier of koerier. Maar in alle gevallen blijft de kans op werk gering, omdat er zoveel concurrentie is. Vaak zijn het trouwens maar tijdelijke bezigheden, voor een dag, een paar uur.’
En zo zijn we toch weer in Nigeria aangekomen.
Lees vervolg in blog: ‘Avonturen in Nigeria (8)’