Avonturen in Nigeria (13)

Jeune Afrique.

Jeune Afrique is een tijdschrift dat ik vroeger wel heb gelezen en nu heb ik het weer eens gekocht. In’t Frans geschreven is het ook een proeve voor mij om eens na te gaan of ik die taal nog wel kan lezen en voorwaar, dat lukt nog. Alhoewel ’t houdt ook weer niet over. Een gesprek in het Frans voeren kost me veel moeite. Een mooie taal waarin de woordklanken zich aaneen rijgen. Het nummer van Jeune Afrique uit 2015 had ik misschien beter niet kunnen kopen, want het is een Spécial over Finance, hors-série No 38 en staat vol met bancair nieuws, Afrikanen in het pak ; ‘Le classement exclusif des 200 premières bancs, enzovoorts, etcetera’. Geeft wel een heel andere kijk op Afrika dan je doorgaans krijgt en tja, natuurlijk, óók dit is Afrika. En om meer diepte te geven aan ons feuilleton zullen we het nummer zeker bestuderen. ‘Afrika’, deelt Zwaan me mee ‘is niet alleen oorlog en ellende, maar ook investment and production.’ Op de kaft staat het al: ‘Nouveaux métiers, nouveaux produits, nouveaux acteurs … Malgré les risques, les financiers africains continuent de profiter de la croissance spectaculaire de leurs activités.’ We bedenken ineens dat we ons toch eens bij een Afrika-deskundige beter op de hoogte moeten stellen over de geschiedenis en impact van dit tijdschrift, want jeune is het allang niet meer. Ik ken het nog van lang geleden. Ah! Dit schrijven begint mogelijkheden te bieden; nouveaux possibilités, nouveaux acteurs, nouveau dynamique voor de schrijver. Hup naar Leiden en het Afrika-instituut. Vooruit, het Volkenkundig museum daar nog eens bezoeken dat je van de studietijd zo goed kent en waar professor Hemelraat laatst nog een voordracht hield. Naar Tervuren bij Brussel? Naar het Koninklijk Museum van Midden-Afrika? Ach, dat is erg Belgisch en Congolees, met de rijke voorraad (verkregen, gejat, gekocht? Congo was eens privé-bezit, een van de meest absurde … nu ja, laat maar zitten, we hebben het hier vooral over Nigeria) grotendeels in de kelders. Alles staat in een mooi kasteel en met je vriendin een weekendje Brussel is natuurlijk ook niet gek. Als Zwanikken nu maar niet zo zwijgzaam blijft over zijn Nigeriaanse avonturen, dan wordt het nog wel wat met dat feuilleton over Nigeria.
En waarom had ik dat financiële tijdschrift dan beter niet kunnen kopen?
’t Ontsnapte me want juist over datgene waarvan je niet veel weet zou je jezelf op de hoogte behoren te stellen. Bovendien begrijp ik ondertussen wel dat de avonturen van Zwaan in Nigeria in de eerste plaats verbonden zijn met handel, industrie en geld. Dus daar zou het in de eerste plaats over moeten gaan, maar nee hoor, hij vertelt er weinig over en als hij erover vertelt begrijp ik het maar half en zo wordt dit feuilleton , noem het een roman, vanzelf een meer algemeen verhaal over Afrika en vreemde culturen daar. Over Afrikanen die elkaar veel toespreken met wijze spreekwoorden , over vooroudergeesten en magie en de hemel mag weten wat terwijl het vooral hoort te gaan over Nigeria en de wijze waarop je er geld kunt verdienen.
Die spreekwoorden zijn inderdaad wel tekenend. Op de muren van het Afrikamuseum hier vlakbij staan er twee op de muur die ik je niet wil onthouden. Ze getuigen van wijsheid en een wereldbeeld en daar gaan we:
‘Wanneer twee olifanten vechten, heeft het gras daar het meeste onder te lijden.’
En: ‘Omdat het regende op de dag dat het ei uitkwam, dacht het kuiken dat het een vis was.’
Ik ben speciaal nog even bij het museum langs geweest om het over te schrijven, want voor een boek moet ook werk worden verzet en ‘Luiheid is des duivels oorkussen’, zoals het oude spreekwoord zegt.
Ach, men schrijft vanuit een gemis. Door nu over Nigeria te schrijven, geloof het of niet, krijg ik zin om op reis te gaan en de trein te pakken en Europa door te reizen. Een vreemde gedachte misschien, maar de wegen in het brein zijn wonderbaarlijk. Maar nee, we houden ons bij Nigeria en zullen Zwaan nog eens vragen hoe hij zijn rijkdom in Nigeria heeft opgebouwd en ‘Kom, kom Zwaan, je lijkt wel een sfinx op dat gebied. Heb jij nooit de behoefte om de kern van je leven te onderzoeken en te begrijpen waarom je deed wat je deed?’ ‘Begin jij maar’, zegt-ie en ik vertel hem nog iets meer over die gebeurtenis in Rio. Die nu eigenlijk mijn leven niet bepaalde, maar toch altijd in mijn gedachten terugkomt zodat ik me wel eens afvraag of het niet zoiets was hetgeen ze tegenwoordig ‘een traumatische ervaring’ noemen, en ik vertel Zwaan zoiets als het volgende:
‘Toen, dus in Rio’, rende ik dus achter die lui aan want wilde ze tegenhouden. En riep:’Hé lui, waar gaan jullie ineens heen en ’t galmde eerst in de hal van de flat en daarna tussen de flats en zij haastten zich naar beneden de heuvel bij Urca af en toen ik daar aankwam zaten ze al in een taxi. Ik sprong, zo half liggend, in mijn, toegegeven, plotseling opgekomen beschonkenheid, want we hadden echt niet veel gedronken, op de motorkap en zie nog het verbaasde gezicht voor me van de chauffeur maar de schofterige lui hadden blijkbaar haast en hij trok langzaam op zodat ik van de kap afgleed en in arren moede naar huis ben gegaan en in bed gekropen en me de volgende ochtend zwaar schuldig voelde. Dus naar hun hotel, maar daar waren ze niet en de volgende ochtend heb ik in het Flamengopark geslenterd en me rot gevoeld. Om de zoveel tijd ging ik naar het hotel, maar ze waren afwezig en tegen de middag naar mijn kantoor en daar kom ik ze tegen in de hal. Ze hadden alweer haast en zeiden dat ik naar de ambassade moest. Ook dat had haast! En op de ambassade vertelde de secretaris of weet ik wie, ik meen dat hij L. heette, me dat er het vermoeden bestond dat ik een tumor in mijn hoofd had en dat de organisatie was verwittigd en verordonneert dat ik naar Giraffenstad moest komen en het beter was dat ik ging en kwam de carroussel in beweging. Als ik het hier weer eens vertel klinkt dit alles me tamelijk krankzinnig in de oren maar ik nam het toen blijkbaar serieus en geloofde het misschien een beetje, zodat ik, op dat moment, misschien toch de tropenkolder in mijn kop had. En nu jij.’’
-’L.? Je weet toch nog wel hoe die vent heet?’
-‘Nou ja, zeker weet ik dat niet meer en ik kan nog wel meer namen noemen, maar laat maar zitten. Die ambassadefiguur speelde natuurlijk een bijrolletje en daarom noem ik z’n naam maar niet. De vent voerde alleen maar een opdracht uit, maar wie en wat zat erachter? Daar gaat het om en die vraag heb ik me eigenlijk nooit gesteld. Stom en onnozel toen blijkbaar onder dat tropische gewelf.‘
’Maar die anderen, die nota bene een week je gast waren geweest, wie waren dat dan?’
‘Nou ja, dat zeg ik maar niet, alhoewel ik ‘t graag zou doen. Maar Reve, die scherp uit de hoek kon komen, had als literair adagio dat je in je boeken geen persoonlijke vetes met naam en toenaam moet uitvechten en daar ben ik het mee eens. En bovendien, ’t is nog maar de vraag of dit alles werkelijk gebeurd is want in een boek lopen werkelijkheid en fictie door elkaar heen. In de werkelijkheid ook trouwens en tegenwoordig heb je fakenieuws. De ene was trouwens een priester-ontwikkelingswerker en de andere was commando geweest. Op het hoofdkantoor beweerden die twee nog dat ik geslagen had. Alsof een commando daar niet tegen zou kunnen en bovendien is dat helemaal niet waar. Hij heette trouwens Dolf, dat kan nog wel worden gezegd, en was in de oorlog geboren, hetgeen me nu te denken geeft. Maar goed, dat mag niet meetellen en steunt dan ook alleen maar op vermoedens.’
-‘Zo is het, ’t gaat om wat er toen gebeurde en dat is beroerd genoeg.’
-‘We hebben het die avond ook nog over de Vietnamoorlog gehad. Een heet topic destijds en ….., verdomme Zwaan, zou dat nog een rol hebben gespeeld?, maar Zwaan lacht en zegt dat-ie dat wel overdreven vindt.’ Nou ja, wat opvallend was. Niemand ondersteunde me. Als er nou maar iemand iets positiefs had gedaan, maar okay; ik vond dat ik ’t zelf moest oplossen en uitleggen en naar Den Haag gaan en toen ik werd opgehaald op Schiphol was de medewerker zeer verbaasd en zei: ‘We dachten dat je hier begeleidt zou komen en helemaal in de war, maar je oogt gezond en lijkt kalm.’ Waarop ik reageerde met, als ik me goed herinner: ‘Nee hoor, ’t is denk ik een misverstand. Met mij is er niks aan de hand.’ Nou Zwaan, mooi verhaal nietwaar. Allerlei details laat ik maar weg. Vertel jij me nou eens iets interessants uit Nigeria.’
-‘Nou ja, een dergelijke confessie heb ik niet op de plank liggen.’
-‘Confessie? Kon ik maar zeggen: ‘In de afgrond van ellende waarin ik ben weggezonken voel ik de klappen die me worden toegediend, neem ik het instrument wel waar, maar de hand die het bestuurt en de middelen waarmee het in beweging wordt gezet, kan ik niet zien.’, maar die is van Rousseau, uit zijn
Confessions en om eerlijk te zijn, daarvoor is mijn verhaal te onnozel. En dat zit me misschien nog steeds dwars. De onnozelheid van het geheel.”
-‘Moet je er soms niet om lachen dan.?’ Ik bedoel, ’t is zo lang geleden en een stommiteit van vroeger.’
-‘Natuurlijk wel, als ik er weer eens aan denk en er van buiten tegen aankijk. Maar toch, ik had een contract en in Den Haag wilden ze dat gelijk opzeggen. Okay, ik werd wakker en heb op ’t kantoor mijn tijd uitgezeten, nog een rapport gemaakt. Vreemd, ik gaf niemand de schuld, alhoewel ik nu denk dat ik het slachtoffer van gestook en toevallige omstandigheden was. Die brief van de bisschop uit Caravelas, geschreven omdat ik één van z’n priesters gevraagd had waarom hij niet uit de dienst stapte en trouwde (nadat hij me had verteld, bij wijn en sigaren in een vertrouwelijk gesprek, dat hij graag met de jonge meiden ging dansen) was misschien toch van invloed evenals sommige brieven die ik naar Den Haag stuurde om de onzin van enkele burocratische maatregelen te bekritiseren. Er heerste daar toch een zeker wantrouwen naar ‘het veld’, ingegeven door angstige voorzichtigheid, jaloezie misschien. Eenmaal schreef ik, nadat een ambtenaar op een opmerking mijnerzijds gereageerd had dat ie er ‘met verbazing, met zeer veel verbazing, met de allergrootste verbazing’ kennis van had genomen dat ik blij was dat ik hem een orgasme had bezorgd. Nu ja, onzin, ’t waren in het algemeen geen kwade kerels en op mij was ook weinig aan te merken zodat de hele gebeurtenis één van die vreemde voorvallen is die geregeld in het leven voorkomen maar toch krankzinnig zijn. Wél veroorzaakt natuurlijk door twee slechte mensen met kwade bedoelingen die ze in bezorgdheid verpakten, in een hersentumor. ’t Kwaad ligt daar waar je het niet verwacht. In ieder geval, ;t is toch mijn eigen stomme schuld geweest want met één telefoontje en gewoon blijven, was mijn levensloop anders en waarschijnlijk beter geweest. Was ik langer in het buitenland gebleven. Nu ja, misschien naar Nigeria verplaatst en daar omgekomen. Je weet het maar niet, was ook mogelijk geweest. Een mens projecteert meestal het levensverhaal als een succes.’

OVER SCHRIJVEN

Nu willen wij, voordat Zwaan eindelijk weer eens iets van zijn leven in Nigeria vertelt, het nog even hebben over het verloop van het feuilleton en de hoop uitspreken. lezer, dat je het aardig vindt en er hopelijk een intrige, een verloop van de handeling, een plot in kunt ontdekken. Wij schrijven immers intuïtief, alhoewel we wel een vaag idee hebben, en weten ook niet waar het allemaal heen gaat. Dat hangt trouwens ook sterk van de ontboezemingen van Zwaan af.

Wordt vervolgd


 

Plaats een reactie