Magische jeep

(Uit Jaguar eet Toucan): 

Door de hoofdstad rijden talloze minibusjes, Hou je hand maar op om ze te laten stoppen. Soms rijden ze door, zo volgeladen zijn dat armen en benen naar buiten steken. Geen probleem, daar komt de volgende al aan.
Grote gammele stadsbussen bedienen de belangrijke routes. De uitlaatpijpen wijzen de lucht in waardoor de bussen aan kleine locomotieven doen denken. Zware rookwolken trekken een spoor van roet door de stad. Stoplichten zijn er nog niet en op de vele zandwegen worden wolken stof omhoog gejaagd. In deze stad herbergt het vervoer avontuur in zich.
Maar na acht maanden koopt de vreemdeling toch een jeep met vierwielaandrijving. Een machtig vehikel waarmee hij ook in de gehuchten kan rijden. Althans op de enkele zandpaden daar.De moeizame reis er heen wordt nu ook gemakkelijker. De magische reis die door de eucalyptusbogen voert, dan door de heu­vels met de paradijsbomen slingert, daarna door de grote velden met olifantsgras gaat, die velden log van kudden vee en licht van de ñandu’s, de kleine struisvogels. Hierna komt het dichte geheimzinnige groen, gelaagd in horizontale zone’s van leven. Een broeierige tempel met een zware ademhaling.

Wanneer we genoeg hebben van de wrakke houten verblijfplaats in Lisiados de la Guerra gaan we naar het hotel “De Drie Koningen” in het nabijgelegen dorp aan de rivier. De kamers hebben wanden van planken en muren van adobe, riet met klei gemengd, en een natuur­lijke ventilatie. ’s Avonds gaan we naar de rivier en zetten bij het vallen van de nacht kaars­jes op de gevelde boom­stronken aan de oever. Proberen de vlammetjes uit te schieten. Dat is heel moeilijk omdat… geen perspectief, om één ding te noemen. Die stammen liggen hier om gevlot te worden. Stop! Dit terzijde. Dit verhaal gaat immers over een jeep die nu rus­tig bij het hotel De Drie Koningen staat.
De volgende morgen wil iedereen natuurlijk meerijden en nauwelijks heb je iemand afgezet of daar staat de volgende alweer te wachten. Dat kan knap lastig zijn. De gringo is in een slecht humeur en denkt: “Weer stoppen? Geen zin. Donder op.” en dan stopt hij toch maar. Of hij overweegt: “Sodeju, zie ze weer eens sjouwen” en neemt enkele water­dragers mee. Nu rijdt hij met een wagen vol naar het dorp La Ñiña waar ergens op de weg een hek staat om te beletten dat het vee het oerwoud in zal lopen. Daar komt de jeep aan, remt, glijdt door over het mulle zand en whamm, ’t hele hek wordt er uitgeramd. Een hele consternatie in die gezellige overvolle jeep maar we plempen het hek weer in de beugels en rijden zingend verder.
Op een dag, terugkomend van de katoenboomgewolde waterval, ligt er een zware boomstronk van tropisch hardhout op de weg, één meter lang en vijf duim dik. Een onverwacht obstakel. De remmen gieren, de banden piepen, maar bóing, net geraakt. Het voorwerp vliegt met een ongelofelijke vaart dwars over de weg, als door een karateslag getroffen. Treft een zwaar rund voluit tegen de borst. Het beest siddert, zakt door de poten, stoot een loeiende doodskreet uit en wanneer wij er bij komen is het al dood. Er druipt bloed uit zijn bek. De hele borstkas is verpletterd, gebroken botstukken zijn zichtbaar in een open wond.

Als Portoventura dit avontuur verneemt, komt hij met een hilarisch verhaal aanzetten dat moeilijk valt te geloven. “Gisteren reed ik, we hadden de hele dag gevist en wel tien dorado’s en een surubi van zeker anderhalve meter gevangen, met Francisco en Carlos terug naar huis en we zijn net die heuvel bij Las Tetas over en dan zie ik, zo’n tien meter voor me uit, dat er een wiel de heuvel afrolt. Nou, ik rijd er zo’n honderd meter achteraan en vraag me af waar dat wiel toch vandaan komt. En dan begint het stuur te trekken en ineens valt de wagen op zijn linkerkant en zwaait half over de weg.
Wat zien we, ’t linkervoorwiel is er afgelopen. ’t Was m’n eigen wiel dat we gevolgd hadden. Tweehonderd meter op z’n minst. ’t Rolde op een gegeven moment van de weg, maar het gekste is dat we het absoluut niet konden terugvinden.”
Autoverhalen. On the road. Op weg!
Urenlang rijdt de jeep over de rode zandwegen tussen de lintbebouwing in het oerwoud. De jeep zoeft langs honderden armoedige huizen die met platte houten dakpannen of met riet zijn bedekt. Voor het ongeoefende oog lijken ze misschien hetzelfde, maar de ver­scheidenheid is toch groot. Armoede kent vele variaties en subtiele verschillen, nu verstoord door de chauffeur in zijn magische jeep. Had hij thuis moeten blijven? Maar hij rijdt verder en komt op een wasbordweg met voorgespoorde slenken en bolle hobbels en holle bobbels. Het hoofd komt in voortdurende trilling en helemaal los van god en vaderland. Voor de hoge ruit gebeuren vreemde dingen. Er ligt een heet trillend luchtkussen voor waar vogels langs strijken, vlak voor de ogen van de chauffeur zonder het glas te raken. De lucht klapt onder hun vleugels en voert ze, zóeff, langs de ruit. Een vogelaquarium. Zo vlakbij lijken ze geweldig groot. Schijnen voorwereldlijke Archaeopteryxen. Magie wordt werkelijkheid.
Steeds verder rijdt de magische jeep en gaat in het open veld een wedstrijd aan met een groepje ñandu’s, razendsnelle loopvogels. En de arme kleine tatoe die onder de wielen komt wordt ’s avonds in hotel De Drie Koningen opgediend en smaakt naar mals rundvlees.

 

Plaats een reactie