Jaguar eet Toucan

Deze bundel bestaat uit totaal 35 verhalen waarvan er regelmatig een wordt toegevoegd aan de website, de blauw weergegeven titels hebben een link naar het betreffende verhaal, de overige titels volgen.


INLEIDING

Hoewel ik reeds in het jaar 1840 overleed, wil dat niet zeggen dat ik me sindsdien niet meer heb beziggehouden met het lot van mijn land.
Over dat land, Paraguay, gaan, als ik me niet sterk vergis, de meeste vertellingen die de inhoud van dit boek vormen.
Wij overledenen, hoewel we veel duistere zaken scherp kunnen onderscheiden, zien de aardse omgeven door mist en nevel.
De dood heeft zo haar eigenaardigheden en specifieke wetten.
’t Is me wel duidelijk dat de beschreven gebeurtenissen niet bijzonder spectaculair zijn. Ah! Dat was in mijn tijd wel anders. eer en bloed kleurden de aarde rood. Maar toch… ik herken het land, de sfeer en de geur en zie dat de schrijver een authentiek verslag heeft geschreven. Bepaalde momenten weergeeft in de geschiedenis van mijn land. Herkenbaar nog steeds, alhoewel nu, in het jaar 2002, de toekomst alweer is voortgeschreden. Terrorisme, bevolking, armoede, rijkdom, alles is groter geworden en hoe bescheiden, in dat licht, zijn bijgaande vertellingen. Wat zeg ik? Vanuit Gene Zijde zie ik dat het allemaal over veel meer gaat.

’t Gaat over veel dat tussen mijn tijd en de huidige in ligt. Memento mori, maar vrees de dood niet. Haha!
Maar ach, wij gestorvenen, wat hebben wij met heden, verleden en toekomst uit te staan. Wat zou ik me druk maken dat men mij, de eerste dictator van Paraguay, De Meedogenloze noemde.
’t Was noodzakelijk en daarna, hoeveel bloed is er na mijn tijd niet gevloeid.

Ik beveel bijgaande verhalen, spectaculair of niet, van harte aan. Ze hebben die aardse geur van het leven. Zij overstijgen, zou ik dat vanuit mijn positie niet mogen zeggen?, de beperking en flauwekul van alledag.
Ach, hoe verlang ik naar de geur van de lapacho-bloesem, naar de stilte van het woud, de klank van de harp en mijn bedienden die altijd klaar stonden. Ik die niet te lang kan toeven, maar desondanks niet wilde weigeren aan het verzoek van de auteur om een korte inleiding te schrijven. Ik, die nu weer losraak van herinnering en die eens was, José Gaspar de Francia y Velasco, el Supremo, ook wel Doctor Francia genoemd of Karaí Guazu, eerste dictator van Paraguay en wel voor het leven.

 


INDEX

GEHUCHTEN

  1. De zeven hindernissen
  2. Naranja hai
  3. De putten
  4. Canticum canticorum
  5. De opening
  6. De blotevoetendokter
  7. Onverwachte gestalten
  8. Het dorp aan de rivier
  9. Spoedig sterft hij
  10. Soldaatjes en officier
  11. Magische jeep
  12. Sprookjesland
  13. De frontier

 STAD

  1. El comisario
  2. Storm
  3. Cheeeff
  4. Ontwikkelingswerk
  5. Don en doctor
  6. Betrekkelijke schetsjes
  7. Armoede is pijn
  8. Toenemend
  9. Haremmentaliteit
  10. Machismo
  11. Waan en rommel
  12. Weekendbezoek
  13. Aardse zaken
  14. Hemelse zaken
  15. Mensen kijken
  16. Walikabanja in het woud

 REIZEN

  1. Busreis
  2. Buit van de dag
  3. Cowboys en rainha morena
  4. Zigeunermeisjes
  5. Het circus
  6. Spiegelrivier

 

GEHUCHTEN

DE ZEVEN HINDERNISSEN

Een mini-busje vertrekt vroeg in de ochtend uit het centrum van de hoofdstad en maakt eerst een rondje door de wijken om de passagiers op te halen. De zon komt op en zet zandwegen, tuinen, hutten en huisjes, palmbomen en bananen in een helder licht. De passagiers staan te wachten bij de tuinhekjes. Er worden een 15-tal mensen in het busje gepropt en de reis kan beginnen. Eerst rijden we ruim 100 kilometer naar het oosten, dan slaat de bus linksaf en gaat de reis nog eens 150 kilometer noordwaarts. Nog een keer linksaf en we zullen arriveren.
Bij het vertrek is de zon al zo stralend, met zijn door de nacht hernieuwde kracht, dat we door een bundel van fel licht rijden. Door wolken van goudgeel stof.
Dit is de eerste hindernis.
Daarna komen de heuvels en het land van de munifundia, het gebied van de kleine boeren met hun door eeuwen bewerking uitgemergelde grond. Deze poort van de hopeloosheid is moeilijk door te komen. Overal langs de weg zie je versleten mensen met dode ogen die oost- of westwaarts sjokken. Zij kijken op en u ziet hoe ze verdoemd zijn; hoe ze van de ochtend tot de avond hebben gezwoegd zonder iets over te houden. Hoe ze hun kinderen niet kunnen voeden en nu gebogen voortgaan, nog steeds willen, maar niet kunnen leven omdat er geen middelen zijn. Althans niet voor hen. Hun enige kans is weg te trekken. Naar de sloppenwijken van de stad of naar de gehuchten in het oerwoud.
Een eind verderop ligt de derde hindernis. Een rustige beek is door tropische stortregens opgezwollen en de brug door kolkend water weggeslagen. Het kost vele uren om de balken weer over de fundamenten te leggen en de tocht te vervolgen. Tot borsthoogte staan de passagiers in de stroom om de brug weer op te kalefateren.
Deze hindernis is nauwelijks genomen of soldaten staan op de weg en maken een stopteken. Het busje, met slechte remmen en stof tussen de velgen, kan niet snel genoeg stoppen, slipt door en rijdt langs de soldaten heen. Retteketet!
Een salvo geweervuur volgt. Kogels ketsen tegen de achterkant. IJzeren inslag. Dit incident echter loopt wonderlijk goed af. Geen doden, geen gewonden. Het busje staat nu stil. Alles wordt gecontroleerd.
Dit is de hindernis van de angst.
Bij obstakel vijf nemen we een minuut stilte in acht. Hier staat een gedenkteken voor de onnozele kinderen die voor het vaderland zijn gesneuveld. De vreemdeling denkt aan de brug bij Remagen, ooit verdedigd door de Hitler Jugend, aan fanatisme en bedrog dat kinderen de dood injaagt.
Bij de zesde hindernis moeten de passagiers uitstappen. Een gemaskerde, hoog te paard, houdt twee zwaarden als slaghekken voor het busje. In zijn gevolg rijden wilde vrouwen die een kudde paarden opdrijven. De zon is nu, midden op de dag, verblindend. De gemaskerde stelt de chauffeur de raadselachtige vraag: “Wat is het lot van de uitgemergelde paarden?” en na het antwoord : ” Voor de slachthuizen in Europa.”, laat hij de passagiers weer instappen en kan de reis verder gaan.
Tenslotte komt het mini-busje bij een brede rivier. Wij moeten deze duivelse stroom, vol giftge pijlroggen, piranha’s en krokodillen, overzwemmen. Maar St. Christoffel verschijnt, de Dragende, die de reizigers naar de overkant brengt. Zolang hij er nog is, zal Gaia, de godin Aarde, ons niet van zich afschudden.
Zo komt men in de gehuchten, waarvan de namen zijn:
Rood Morgenlicht, Helder Morgenlicht, Oorlogsinvaliden, Vrijheid, Plaats van de Akker, Wilde Sinaasappel en Plek van de Laagte.

 

NARANJA HÁI EN INHEEMSE RUM

In het woud rondom de gehuchten groeit de wilde sinaasappel, de naranja hái. Zij is zuur en tegelijkertijd bitter. Lest de dorst heel goed. Op onze zwerftochten door de rimboe nemen we nooit water mee maar zuigen met wrange gezichten een sinaasappel uit. Voor de boeren is de naranja hái een bron van extra inkomsten.
Grote vuren branden onder oude 200-gallon-vaten die met water en de bladeren van de wilde sinaasappel zijn gevuld. Er is een eenvoudig fabriekje in het bos gemaakt, een mini-Pernis van vaten en buizen waardoor de damp van het water wordt gevoerd. De stoom neemt het sterke extract van de bladeren op en slaat iets verder afgekoeld weer neer. Een klein straaltje van een geurig extract wordt aan het eind van de buizen opgevangen in een fles. Er is heel wat water en vuur nodig om een volle fles van het parfum in ruwe vorm te verkrijgen. Parijs doemt op, hier midden in het bos. De bomen wiegen in een lichte bries. Het tafereel is pittoresk, een schilderij dat naar rokende vuren ruikt en met een licht aroma is gekruid.
Het ruwe extract levert aan de boeren een aardige bijverdienste op. De handel verkoopt het voor een tienvoudige prijs aan Frankrijk, een land dat ervoor zorgt dat het in sjieke dure flesjes komt. Vermengd met paardenpis misschien, maar daardoor juist des te subtieler. ’t Is mooi, de wereld zit goed in elkaar. De boer verdient er wat aan, de handelaar maakt grote winsten en de eindproducent kan er goed van leven. Met de tabak gaat dat ook zo; ’t is overal hetzelfde liedje, dat zingt gemakkelijker. Men ziet!
De wereld zit goed in elkaar. We leven in de beste van alle mogelijke werelden, zoals de filosoof Dr.Pangloss beweert en zijn leerling Candide, die veel heeft gezien, de grote aardbe-ving in Lissabon meemaakt en door het land van de Paraguezen trekt met schade en schande leert. We leven in de beste van alle mogelijke werelden.
Dat gevoel zwerft eveneens op Koninginnedag rond wanneer de vreemdeling op het consu-laat een Nederlandse tabakshandelaar ontmoet en we ” Leve de Koningin” roepen. Hij verdient eerlijk
zijn brood en ik het mijne en dat komt misschien wel door de lage tabaksprijzen. Want deze koopman zuigt de boeren uit en ik, expert community development -aangenaam, met uw welnemen- probeer hen te helpen bij het opbouwen van een karig bestaan.
En dat parfum. Geeft dat geen reden tot lichte ongedwongen en prettige conversatie, al dan niet erotisch gekleurd, in de beste van alle mogelijke werelden?
“O, wat een heerlijk parfum schatje.”
“Ah, wat een lekkere muskusgeur jongen.”
’t Is verrukkelijk en verleidelijk, krachtig en sensueel, prikkelend en magisch. Een verfijnde kombinatie van natuur en kultuur. Misschien dat in het bos de natuur nog de eerste viool speelt, maar later, na de bewerking, zal de kultuur de overhand nemen. Een amalgaam van essenties, dát is het en we noemen het exquis, subtiel of markant. Een potpourri samengesteld door de natuur en de kultuur en we weten maar slecht wat het meeste gewicht in de schaal legt in deze beste van alle mogelijke werelden.

En ook nog… de boeren stookten hun eigen suikerbrandewijn, de pinga. Door een moker geveld ligt de vreemdeling na een avondje doorfeesten twee dagen op bed. De eerste dag is het nog een gewone kater, maar de tweede dag is het toch wel alcoholvergiftiging. Pinga ja, maar een ruw extract, een ruig brouwsel.
De eerste dag natuur; de tweede kultuur. Of andersom, wie zal het zeggen? Hij ligt onder een afdak. Buiten trilt de zon in felle flitsen en het bos is groen, pijnlijk groen en wazig. Zijn hoofd barst en vormt nevelige gedachten. De werkelijkheid is traag en stil. Een toekan krijst in het woud.

 

DE PUTTEN

Als de vreemdeling wat langer in de gehuchten rondzwerft en de mensen hem beginnen te kennen vertelt zo”n keuterboer uit Yurughey, Plek van de Laagte, dat ze in het begin van hem dachten. “Die mijnheer is een politicus. Die komt hier om ons te bedriegen.” Toendertijd, een jaar geleden misschien.
De paisanos waren gekomen om naar de gringo uit het avondland te luisteren die met de administrateur en de landbouwvoorlichter hun plek bezocht. Hun plek, een punt op de kaart waar argwaan tegen het bestuur en de macht de Alfa en de Omega zijn. Ervaringen hebben hen dat geleerd. Eeuwenoude ervaringen.
Tegen de avond bereikten we na na een lange tocht door de jungle en door moerassig gebied deze lage plek, een kloof in het bos. Één woord van de administrateur, die het gezag verte-genwoordigt, is ruim voldoende. Vijftig man kunnen zich nog verzamelen.
De gringo vertelde zijn verhaal. Dat er een Projekt gestart zal worden, wát het inhoudt, hóe nuttig het zal zijn voor verbetering van economie en welvaart. Misschien is hij hier wel de enige die er in gelooft. Een vrij jonge onnozelaar van ginds, uit een ver land. De boeren knik-ken, beamen het verhaal. Natuurlijk. Een projekt voor hen en ’t zal goed zijn voor de economie. Natuurlijk. De boeren knikken. Vragen stellen is hier niet zo gebruikelijk.
“Zijn er nog vragen?’ probeert de vreemdeling nadat hij alles heeft verteld, maar die zijn er dus niet. De hemel tekent zich scharlaken aan de einder en zwijgt. Zo doen de boeren.

De trommels roffelen en in de verte rammelen de knoken van dansende skeletten. Kijk! Een macabere dans is het. Doodshoofden worden rondgegooid. Er staan woorden op: moderne populaire woorden die nu hun onschuld verliezen en een onheilspellende betekenis krijgen. Pas op! ’t Wordt tijd ze goed te lezen.Padáááh. Er is veel verwarring en de voortekenen bedriegen niet.
Het gebied van de zeven gehuchten beslaat -pakweg- een oppervlakte van een Nederlandse provincie. Er is gebrek aan water Een beekje, fris en helder, stroomt door het dichte bos. ’t Water komt niet uit de kraan, maar moet van ver gehaald worden.
’t Is een droevig gezicht, alhoewel het er fleurig uitziet, vrouwen en kinderen ver te zien sjouwen om water te halen. Met ouwe jerrycans en allerlei blikken zie je ze op weg. Vier, vijf, zes kilometer lopen om water te halen! In een hete zomer zonder regen viel het beekje droog. Hopeloze toestand. Zelfs de poelen en waterplaatsen op het veebedrijf verderop verdampten en slechts op enkele plaatsen restte nog wat water. De boeren werden concurrenten van het vee, van de witte Nelorikoeien. Ze waagden zich op het terrein van de hacienda om water te zoeken en werden er door de opzichter en de koeienjongens weer afgeranseld. Zo gaat dat, kan dat gaan, is het vroeger gebeurd.

Maar nu financiert American Aid gelukkig een programma om putten in de gehuchten te slaan. Bij iedere put zál een windmolen komen.
Het werk begint. Er komt een ploeg werkers, een vrachtwagen met het nodige materiaal en na een jaar zijn er vijf putten geboord. ’t Land golft licht en het grondwater ligt op verschillende diepte. ’t Gaat allemaal niet zo snel als voorzien. Één put wordt 25 meter diep, een andere 40, weer een andere 60 meter. Het duurt lang. De boor blijft steken, de motor van de koeling werkt niet, maar bovenal zijn het de lonen die al te vaak in de stad gehaald moeten worden. De vrachtwagen is erg oud. Om kort te gaan, het werk vordert maar langzaam. De ploeg is soms wekenlang afwezig, Dan gaan de puttenmakers elders boren, in het golvende land waar het gras groen is. Streek van de grote hacienda’s.
Drie broers waren al lang zelf begonnen.jaguarEet1

Laat dit een ode aan hen zijn.
Met de schop werd 40 meter diepte bereikt. Geen water! Daarna 50. Ze hadden pech, het grondwater lag hier wel erg diep. Ze gingen door; 60 meter, 70, geen water! 80 meter! Op 83 meter bereikten ze het water. Een heroïsch werk, een titanenstrijd, een gigantenput, een omgekeerde toren. Als je in de diepte keek, duizelde het je. Diepte? ’t Was of je omhoog keek, het heelal in. Wanneer je daarna naar de hemel schouwde , had je het gevoel dat je naar beneden viel. Je wankelde.
83 meter! Wanneer je bij het graven op grote diepte komt is er nauwelijks zuurstof. ieder moment wordt de graver gedwongen naar boven te gaan om lucht te scheppen. De wanden zijn weliswaar hard, maar kunnen toch instorten. Put der Zuchten.
Drie maanden na het voltooien der Put is één van de broers dood en ligt de tweede in het ziekenhuis. Want drank en politiek vormen een gevaarlijk mengsel. Ze waren met de buren op het mes gegaan; ruzie om politiek. Zij Liberales en de buren Colorados. Dat was van weinig belang in het dagelijks bestaan want waarom zou je aan die godverdommese politiek doen, maar nu was het hoog opgelopen en godbetert: het zal wel gekomen zijn door de spanning, de ellende en de uitzichtloosheid; door de jarenlange onderdrukking. De ouwe buurman is doodgestoken en zijn zoon zit al in het cachot.

In de hoofdstad woont een “Vrije Pool”, ooit onderdaan van de Sikorski-regering in Londen, Hij heeft een bedrijfje; graaft putten. Kortom, er zijn mogelijkheden om veel putten voor weinig geld te maken. Maar nee, dat kan helemaal niet. Het geld is immers aan de regeringsploeg toegewezen; ’t staat allemaal omschreven en je kunt het niet zomaar slordig besteden, Eindelijk, na veel memoranda en bij de gratie Gods mocht hij putten in de gehuchten graven.
Die Pool was in 1944/45 van Sicilië via Monte Cassino naar Berlijn gelopen en kon absoluut geen verlies meer lijden. In Monte Cassino was zijn compagnie volkomen verdwaald geraakt. Hij scharrelde maar wat tussen ontploffende granaten zonder te weten wat noordzuidoostwest, voor of achter, boven of beneden was. Maar evenzogoed was hij in Berlijn gekomen.
Bij het werk, in gesprekken, in de omgang is hij een prettige man; pezig, klein, hard, krachtig, scherp, direct. Maar bekijk hem eens bij het kaartspelen. Daar zit-ie, gespannen. Hij is in staat je bij verlies af te maken, als hindernis uit de weg te ruimen. Agressief is-ie dan, trap hem niet op de tenen.
’t Is een neuroot, geen gek, zodat het altijd wel goed afloopt; die kaartspelletjes wint hij meestal. Toch doet de manier waarop hij met zijn mes speelt niet prettig aan en ’t is maar goed dat zelfs hier wetten gelden. Neem het hem trouwens eens kwalijk. Verliezen kón hij eigenlijk niet meer. Hij was er niet meer toe in staat, de stakker. Hij had te lang in het alles-of-niets spelletje van de oorlog gezeten. Hoe had hij anders ook in Berlijn moeten komen?
De Pool huurt een paar boeren-puttengravers in en de stilte wordt iedere dag verbroken door de boormachine die niet erg groot, maar wel effectief is. Nu gaat het snel! Vlinders cirkelen om de machien die zijn magisch werk doet. Eindelijk komt er op vele plaatsen water en kunnen er groentetuinen worden aangelegd. Om de 500 meter wordt een put geslagen.
Hoe? Luister. Zo!

De eenvoudigste manier om een put te maken, mits niet te diep, is met de schop. Het duurt lang maar arbeid is goedkoop en je weet hoe het gedaan moet worden. Zo’n put meet ongeveer één meter in diameter en is eenvoudig te onderhouden en te repareren. En op deze manier zijn er nog eens vijf gemaakt.
Bij enkele putten wordt een buis de grond in gedreven. Kwetsbaar, wie onderhoudt het? Met een handpomp wordt het water naar boven gebracht.
Twee putten hebben een motor nodig omdat het water zo diep zit dat pompen te zwaar is.jaguarEet2
Welja! De motoren gaan spoedig stuk en daar staan ze nu te roesten in het oerwoud want reparatie en onderhoud zijn niet in het budget voorzien en ook voor opleiding is momenteel geen geld. Gebed zonder einde. Geen geld, maar…
Maar de windmolens móéten gebouwd worden. Er is nu eenmaal in voorzien en ze zijn al besteld. Langzaam verrijzen tussen woud en weg aluminiumkleurige sierlijke torens. Ze draaien nog niet of gebrekkig. Sommigen hebben geen wieken. Door de geäkkerde sleuven in het bos gieren soms valwinden of, nukkig, zwijgt de wind in de hitte. Welk en optimisme drukken ze uit, welk een geloof in de toekomst. De direct verantwoordelijke chef uit de hoofdstad komt nu wat vaker langs, vergezelt gasten die de voortgang komen waarnemen. Hij roemt de vooruitgang en als kritische geesten zich weifelend afvragen wat het nut van niet-draaiende molens is, roept hij uit: “Wat maakt dát nou uit, wat doet dat er nou toe, dát komt wel. Ze stáán toch prachtig.” Deze chef bezit een moderne geest en ziet het oerwoud al verrijkt en verpakt op de manier waarop Christo de Reichstag in 1994 heeft ingekapseld. Hier wordt Earth Art bedreven.

 

CANTICUM CANTICORUM

In een dorp, Breugheliaans van aard, met strohutten en kronkelende zandpaden, bestijgt de vreemdeling een paard en hoort:
” Zit je lekker, amigo? Waar wil je heen, je zegt het maar. Mijn familie en ik hebben er al heel wat van jouw soort over dit continent gedragen Die conquistadores waren niet ver gekomen zonder ons, al hoor je daar niet veel over. Wat dacht je makker? De Azteken, Tolteken, noem maar op, schrokken zich te pletter. Zagen ons aan voor manpaarden, voor Centauren, en sloegen op de vlucht. We vonden het een leuk spel, verhieven ons torenhoog op de achterbenen, hinnikten en briesten en maakten er een pandemonium van. Hadden we het maar niet gedaan, want die Iberiërs zijn een luizenvolk dat ons afbeult op het land en bij de paardenrennen. Zogenaamde hidalgo’s, maar o jongens, wat zijn ze te keer gegaan. Dit land is met bloed en tranen doordrenkt, jaja.”
Hij zwijgt en ik zeg: ” Vooruit, laten we naar gindse heuvel gaan, heer paard. In draf, als ’t kan.” en we gaan op weg.
Het paard moppert en laat een patrijs opvliegen die schettert: ” Stomme hengst, kun je niet zien waar je loopt. Gaat bijna met zijn lompe hoeven op m’n kop staan en ik ben net vanoch-tend getrouwd.” Een boom vol kleine vogeltjes barst nu uit in de bruiloftsmars uit de Lohengrin. Een canticum canticorum:
” Treulich geführt, ziehet dahin,
wo euch der Segen der Liebe bewahr’!
Siegreichen Mut, Minnegewinn
eint euch in Treue zum seligsten Paar.”

De vogeltjes zingen door elkaar heen. Eerst capella, dan canon, en vervolgens weer door elkaar. Ze eindigen met kleine liedjes, canzones en improvisaties, ieder naar z’n eigen aard.
Ik hoor flarden van teksten zoals:
“huwelijksnacht zacht -kussen en strelen, bij ’t kwelen van je zoete snavel -minnenmijnkleinfijngestemdenachtegalentongemijn.”
Ook zuchten, fluiten en kwinkeleren de vogeltjes en de kwajongens, mussen natuurlijk, kwetteren:
“Daar komt de bruid,
zij kleedt zich uit.”

Nu hoor je de nachtegaal die kweelt, fluit en slaat:

“Jubelend, jubelend, jubelend bos,paardehoofd bosmos, mosbos, meibos, bosmosbos.
Kom hier! Kop op! Zacht lief! Fijn wijf!
Pak aan! Kus mij! Vooruit! Dan maar!
Piewiet, piewiet, fffftt, ffftt, ffftt,
rondommerrondommer, rrrrr, rrrrrrrr.
Samen maken wij een nestje,
jij in guirlande, ik in vestje,
pierewiet, pierewiet,
ik zie je wel, jij mij nog niet.”
“Ja, ’t is mooi hier.” zegt het paard.
Hij ziet een merrie en roept vrolijk: “Dag mi querida.”
Ze wiegt weg en mijn hengst zucht verlangend. Dan, vol waardigheid, kruist een seriema ons pad. Zij is een geboren waarzegster en tien uur voor er slecht weer op komst is, weet zij dat al. Op hoge poten, met staart- en nekveren eigenwijs opgestoken, roept zij arrogant en klagelijk met schelle stem: ” Slecht weer op komst, slecht weer op komst.”
Hooghartige stappers zijn het. Waadvogels van professie en ik hoor het mannetje nu vragen: “Goed geslapen Thérèse?” en het vrouwtje antwoordt: ” O Jacques, wat denk je wel niet na dat heerlijke diner van rivierkreeftjes gisteravond.”
We zwerven verder en het paard vertelt me over het paardenvolk. Hoe oud het wel niet is en hoe het over de wereld uitzwierf. “Ken je dat Romeinse mozaïek waarop Alexander de Grote en Dareios van Perzië elkaar bestrijden in de slag bij Issos?” vraagt-ie me. ” Nou, let dan eens op al die paarden die hen omringen. Onze invloed is veelal groot en doorslaggevend geweest, maar zelden wordt dat erkend. ’t Mozaïek zou gewoon de -Slag der Paarden- moeten heten, maar ’t zijn de mensen die met de eer gaan strijken.”
Een pygmee-uiltje boven ons hoofd fluistert met een “wheezy chittering” stemmetje tegen een kolibrietje: ” Je bent heel klein, maar zó kundig, sprankelende honinggek, bloemenkusser.”
“Jij bent wijs,” roept het kolibrietje, ” en wat spreek je goed Engels.”
Ik merk dat de dieren over het algemeen vriendelijk zijn.
’s Avonds hoor je de jaguar wel grauwen en roepen: ” Hongerig ben ik en wie ik te pakken krijg zal sterven.”, maar dat hoort er gewoon bij en later spint hij weer dat het een lust is.
Bij een moeras ontmoeten we de padden en allerlei soorten kikkers; de gewone groene, de bruine veldkikker, de dwergkikker en de vuurrode salamanderkikker. “Kuok, kuok, quokk, kuooq, wá k, wá k'” een oorverdovend concert.
“Ah, heer paard, heer vreemdeling, ” schreeuwen ze in koor, ” hoe gaat het, hoe maken jullie het. En de frouw, alles goed met de frouw. En het bed, de paring, de lust en het hoppen. Alles goed met de lust en het hoppen? Veel genot, veel plezier, veel vreugde en veel kinderen. Qu ok, qu ok, qu ok.”
“Die stomme beesten”, moppert het paard, ” hebben niet veel notie van het wereldbevolkingsvraagstuk. Maar daar zijn de mensen, heb ik begrepen, ook niet sterk in.” en hij mompelt nog wat. Een ooievaar vliegt over.
Er zitten hier veel lastige muggen. De vrouwtjes steken en monkelen: “Pardon, neem me niet kwalijk. U permitteert?” Ik schreeuw duidelijk nee, maar ze zijn oostindisch doof en gaan gewoon door. Een grote bloedzuiger valt uit een boom en roept: “Heerlijk, heerlijk,” terwijl hij mijn onderarm leegzuigt.
Pas als hij blauwrood is van het bloed en de arm er wit en lijkkleurig uitziet laat hij los en valt verzadigd op de grond.
De ratelslang ligt in de zon te soezen. Als je te dicht bij haar komt zal zij omhoog schieten en haar giftand in je vlees boren. Onder helse pijnen sterf je. Maar vandaag praten we met haar en vernemen dat ze heus niet zal bijten als het niet nodig is. “rrrrrr, rrrrrr, rrrrrr, alleen bij dreiging dood ik en om te eten, maar ik sóész liever beste vriend, rrrr, rrr, rrrrrr. Pas op, trap niet op mijn staart, rrrr, rrrr.”

De vreemdeling heeft deze dag nog vele, vele ontmoetingen met interessante persoonlijkheden. Dikwijls ziet hij het menselijke bij de dieren en hij wordt zelf méér mens omdat hij veel van ze leert en de schepping, de aarde, het leven door hen ziet heentrillen. Hij moet er niet aan denken dat deze dieren zouden verdwijnen of zeldzaam zouden worden, teruggedrongen naar duistere verlaten plekken, ver uit het oog van de wereld. Wat zou dat niet betekenen voor onze ziel en wie zouden we dan worden? ’s Avonds zet het paard hem af. De vreemdeling wil hem bedanken, maar het paard kijkt hem goedhartig aan, voelt de stal en hinnikt. Tot driemaal toe, alsof hij wil zeggen: ” Dat was een mooie dag vriend, maar ik ben blij dat ik thuis ben.”

 

DE OPENING

Vandaag zal het ontwikkelingsproject in het gebied van de “Noordelijke As “, worden geopend door de minister van Landbouw. Officieel althans, want twee jaar geleden al in gang gezet. Een nieuwe stimulans. Het project komt in de krant en rumoert eventjes door de hoofdstad. Op deze openingsdag zal de streek eventjes belangrijk zijn om daarna weer in het leven van alledag weg te zinken.
De nieuwe kolonies zijn als assen door het oerwoud geslagen. Smalle stroken land liggen langs de weg. Aan weerszijden strekken zich geblakerde stukken land uit met daarop de hutten en huizen van adobe, stro met klei gemengd. Warm en koud, in winter en zomer; u begrijpt! Heel goed materiaal.
Tussen de boomstronken groeien tabak, mais, bonen. Op de erfjes staan de bananen, de si-naasappelboompjes, de castorstruiken, de citrusvruchten.20160919_220402Het Projekt is al twee jaar aan de gang en reeds talloze malen in de twee landelijke kranten, de Tribune en ABC, genoemd. Maar nu wordt het als het ware politiek geïnitieerd. Op voetjes gezet. De minister en vele autoriteiten komen vandaag met hun gevolg deze uithoek bezoeken. U begrijpt. Eindelijk is – de minister moet een goede indruk krijgen – de toegangsweg naar de gehuchten geëgaliseerd. Ineens was er een tractor beschikbaar en bleek ook een bulldozer te kunnen komen. Het schooltje – de minister behoort een goede indruk te krijgen – is van nieuw materiaal voorzien. In het centrale gehucht dat “Oorlogsinvaliden”, heet ter ere van de gewonden uit de Chaco-oorlog met Bolivia, is een overdekte tribune opgezet om de optocht en aubade der onschuldige kinderen af te nemen en een tentoonstelling, met mooie gewassen die van elders zijn aangevoerd, toont de vooruitgang in de landbouw. Er ligt een kalebas met het formaat van een zitzak. Vanwaar zou die in godsnaam komen? Een schit-terende ronde kampioen is het. De minister zal wel een goede indruk mee naar huis nemen. Bij een naburig veebedrijf is een koe gehaald. Alles is goed geregeld. De hoge nationale en internationale gasten kunnen ontvangen worden.20160919_220323

De biefstukken bij de asado zijn een wonder om te zien en de boeren kijken hun ogen uit. Zij eten soms wat vettig varkensvlees of een scharminkelige kip maar nu is het een feest van malse lendenen en ribstukken. Alles getuigt van de vooruitgang en ontwikkeling die de regering zo graag ziet. Misschien zegt de vrouw van de ambassadesecretaris vanavond wel tegen haar echtgenoot: ” Tja, je ziet wel dat de mensen een eenvoudig bestaan hebben, maar toch… wat een zuivere lucht en hoe bloeide de mimosa en al die sinaasappelboompjes op de nette erfjes…”
De openingsdag was een succes en is een mooi feest geworden.
De boeren waren dankbaar, de kinderen zongen, de optocht trok langs. Er was een rijkvoorziene tafel in een der betere boerenbehuizingen en iedereen werd geprezen. Allereerst de afwezige president der natie, oppergeneraal van het leger, vriend van het volk, redder van het vaderland. Kleurrijk was het.
Vrolijk, waardig toch ook. En inderdaad: er bestaat een trots en gelijkwaardigheid die maakt dat arm en rijk met elkaar kunnen omgaan. Veel wordt begrepen en aanvaard omdat de wereld nu eenmaal op een bepaalde manier in elkaar steekt.
Wie het goed heeft begrijpt wel dat het een ongeluk is om in armoede te leven en ook de arme zou het, als hij er de kans toe kreeg, goed van nemen. En zo, in hun voorstellingswereld, liggen arm en rijk dikwijls verbazend dicht bij elkaar. Misschien verklaart dat wel dat de nouveau riche zich meestal onverschillig opstelt tegenover het volk waar hij vandaan komt.
Maar er zijn grenzen.
Na het feest bleven enkele fijne stukken vlees over die een ambtenares uit de hoofdstad in haar tas stak om mee te nemen. Nog voel ik de verachting van de boeren voor deze daad die dan ook blijk gaf van een onvoorstelbaar gebrek aan inlevingsvermogen.
Ging het daarom in de namiddag regenen? De directeur van de Werelgezondheidsorganisatie in het land is met jeep en chauffeur van de weg geraakt. De weg, een moddervette slibbaan van rode klei. We hadden hem gewaarschuwd maar alsof spoken hem op de hielen zaten ont-vluchtte hij de armoede die als een klamme deken over de kolonie hangt. Het donderde en de sluizen van de hemel openden zich.

 

DE BLOTEVOETENDOKTER

Op een zwerftocht door het woudgebied, waar we een afgelegen vestiging bezoeken, merkt de vreemdeling dat talloze kleine, heel kleine, bloedzuigertjes zich op de wortels van schaam- en okselhaar hebben vastgebeten. Die hebben een niche gevonden; een plekje waar ze zich thuisvoelen. In de keten der omstandigheden.
Op het kantoor in de stad waar hij dit verhaal vertelt, gaat een daverend gelach op. Men is daar van mening dat deze beestjes alleen door sexueel kontakt worden overgedragen. Bijgeloof natuurlijk, maar de burocraten zijn er absoluut zeker van dat de mormels nooit en te nimmer zomaar uit het bos komen en de opmerkingen zijn niet van de lucht.
– Er liggen zeker heel wat meiden onder de bomen daar Guillermo – Haha, als je op expeditie gaat moet je je helemaal kaal scheren. Overal als een neet. – Kreeg je de kriebels in het bos jongen?
Hoe dan ook; het probleem is niet zozeer hoe je er aan komt.
Hoe kom je er af? De krengen jeuken, zitten met zuignapjes diep in de huid en zijn vriendin heeft ze nu ook al. Je kunt ze er uittrekken, een heel werk, en dan knápp tussen de nagels pletten waarbij het zwarte puntje verandert in een rood plekje van het eigen bloed. De mormels. Ze verdwijnen echter niet want ze voeren hun geslachtelijk spel virtuoos uit en telkens verschijnen er weer nieuwe puntjes. We scheren ons kaal en vlooien elkaar. “t Is pijnlijk. We dansen door de kamer. We ontdekken de miniscule witte eitjes; generatie na generatie van bloedzuigertjes dreigen ons bestaan te slopen. Twee weken nu al!
De hitte, de jeuk, maken hitsig en we duiken het bed in om ons leed in een orgie, waar ook de beestjes van lusten, te vergeten. Het leven is een orgastisch pandemonium. We proberen van alles. Allerlei standjes en middeltjes. Deze beestjes zijn onverslaanbaar.
Maar altijd ontmoet je wel een goede genius. Op kantoor komt er iemand langs die zegt: “O, dat is niks hoor, daar moet je varkensvet opsmeren, puur en rauw, dat helpt.” En zo is het!

Maté is de thee die men hier drinkt. Oud, jong, arm, rijk.
Overal. Thuis, op kantoor, op de akker en op alle uren van de dag. In januari is de temperatuur 40 graden Celcius of meer, niet te harden. Drijfnat zitten we achter een buro. Het ventilatortje staat in de hoek te zoemen en strijkt nog een vleugje wind door de kamer. Silvero neemt een kan met ijskoud gekoelde maté mee, stopt er nog een bos met gemengde geneeskrachtige kruiden in. De ijsblokjes rinkelen en tinkelen. Een feest rondom de kan. Met hartstocht drinken we de maté, die overigens teréré wordt genoemd als ze koud is. We geven de bombil-la, het buisje waarmee je de teréré opzuigt, aan elkaar door. Een luxe dingetje, deze, verzilverd en versierd. Aan het eind is het buisje afgeplat en zitten er allemaal gaatjes in.
En buiten, op een boerenerf drinken we gloeiende maté door een eenvoudiger bombilla. De kalebas met thee gaat de kring rond. Vaak staat de boerin achter de kring mannen en neemt dat werk
over. Of de dochter, of zijn nichtje, de buurvrouw, een aardig meisje uit de omgeving. Echt vrouwenwerk, dat doorgeven.De thee is bitter, pittig en gezond. Je neemt een paar teugjes gloeiende maté, het hete mondstuk koestert je lippen en als een vredespijp gaat de bombilla rond. De verhalen, de praatjes en gebeurtenissen van de dag volgen de bombilla en gaan de kring rond.
We zitten nu op het erf van de blotevoetendokter. Deze heeft vooral veel praktische kennis van planten en kruiden, maar is in zijn diensttijd ook nog hospik geweest. Hij sjouwt wat af, staat altijd klaar. En alhoewel het een bijbaan is, naast het landbouwwerk, kost het enorm veel tijd want naast een onderbetaalde verpleegster (die geregeld naar de stad moet om haar loon te halen), is hier geen medische hulp. Dagenlange tochten maakt-ie.
Het moeilijkste is nog om aan medicijnen te komen. Zelfs als die in de hoofdstad liggen opgeslagen, wil dat nog niet zeggen dat je ze makkelijk los krijgt. Daar liggen schijven en papieren tussen. Procedures en gewichtige baasjes.
De blotevoetendokter is nog jong. Hij is pas getrouwd en heeft een kind. Niet lang geleden heeft hij gezien hoe een jaguar hun varken doodde. Si señor. ” We keken door de planken van ons huis, de stal ligt er tegenaan en we zagen hoe hij ‘em te grazen nam. ’t Was een vreselijk gezicht, we zaten er vlakbij en hij scheurde het beest grommend en grauwend aan stukken. Bang waren we, doodsbenauwd, moet je je voorstellen, een geweldig dier. Nou! De koning van het bos, El Tigre. Oeff.”
De vreemdeling kan het zich zeker wel voorstellen. Eens zag hij immers een jaguar in een kooi op een hacienda. Opgesloten in een ijzeren kooi en gepest door de peones. ’t Beest was laai-end, gloeiend, vlammend, vreeswekkend. Hij gromt en brult, de kattenogen flitsen. Gele ogen, gratie en kracht, tomeloze woede. Hij slaat met staart en poten. Gevangen!
’t Gevaarlijkst in de zeven gehuchten is de ratelslang. Regelmatig sterven er mensen door zijn beet en het is verstandig om hoge laarzen te dragen. Ach, de domme boeren lopen op blote voeten, zelfs in de winter wanneer het aan de grond vriest. Gelukkig heeft de blotevoetendokter nu wat anti-slangengif.
’t Kan misschien iemand redden als hij toevallig in de buurt is.
Wij houden van de blotevoetendokter. Deze kan echter de landbouwfunctionaris die malaria heeft, een oersterke man, niet helpen. Om de zoveel tijd slaat de ziekte toe, gooit hem op het bed terwijl dikke lagen zweet van zijn lichaam afdruipen. Het duurt enkele dagen en is als een katharsis die niet zuivert, want de ziekte blijft en manifesteert zich regelmatig. Altijd weer, tot ooit de dood er op volgt. Geel ligt hij op bed en is zielig om te zien.
Door het bamboe ritselt de wind. Zij fluistert, zij suist en draagt kiemen met zich mee. Kleine gevaren die zich op tedere kwetsbare plekken nestelen. ’t Is de dood die op kousenvoeten nadert. In het dorp wat verderop aan de rivier hebben de mazelen twintig kinderen meegevoerd. Was het door koude, de rivier, het gebrek aan medicamenten, het slechte eten of door het onrecht? ’t Moet bestudeerd worden. Maar gelukkig is het bos rijk aan kruiden. De blotevoetendokter loopt over het gras en voelt, dwars door het eelt heen, de graswortels. Hij weet wat er groeit en wat goed is voor de mensen. Hij loopt door het bos en zijn stem klinkt onophoudelijk in de oren van stomme getuigen.

 

ONVERWACHTE GESTALTEN

Regelmatig komen er medewerkers van allerlei organisaties langs op het kantoor in de hoofdstad en velen willen dan, want het binnenland roept en de verveling wil gebroken worden, wel eens voor een dag of twee de tocht naar het binnenland maken waar in de ‘Colonización’ ons moeizame werk wordt verricht en het leven nog arm, beroerd en elementair is. Hoe vaak ook is de vreemdeling niet naar de gehuchten gereisd in gezelschap van zijn chef, die was geboren in Costa Rica, een land waar de United Fruit Company veel bananen vandaan haalt. Hij had er een kleine koffiehacienda bezeten en met Pepe Figueras in de revolutie van 1947 gevochten waarna hij enige jaren minister was geweest. Een figuur die niet onverdienstelijk schilderde, belezen was en prachtige verhalen kon vertellen. Hij is de chef van het Community Development Project en we reizen vaak vanuit de stad naar het binnenland. We gaan het veld in.
Regelmatig wordt er gestopt om een glas whiskey of gin te drinken. Spotgoedkoop in dit land waar de drank door smokkelaars en militairen uit de transitogoederen op het vliegveld wordt gelicht. Onderweg citeren we García Lorca: ‘Ik bracht haar nog wel naar het oevergras/ denkend dat het een meisje was/ maar ze bleek al echtgenote’.
‘s Avonds aangekomen, na honderden kilometers stoffige weg, spoelt Portoventura de keel nog maar eens. Het lijkt of de alcohol slechts zijn huid looit. Slechts éénmaal, en totaal onverwacht, er kwam geen druppel drank aan te pas, zag ik hem dronken. ‘t Was in de vroege morgen, al gloeiendheet, en we stapten in een zeer koele, snel stromende beek die onder het dichte gebladerte van het oerwoud verborgen lag. Het koude water maakte zeker decennia van alcohol los want hij werd als door een goddelijke furore gegrepen, dronken als een kanon, vrolijk als een circusorkest en lawaaiïg als een troep bavianen. Zelden zag ik een man in zijn onschuld zo’n mooi feest opvoeren. Het was lachen geblazen en gelukkig was het maar een kleine beek, anders was hij verward in nevelen naar de Oceaan gedreven.
Op een dag gaat er weer eens een internationaal deskundige, señor Smith, een kantoorexpert van een hoofdkantoor, met ons mee en ‘s avonds, verhalen onder de olielamp vertellend, zegt Portoventura: “Laten we het bos maar eens ingaan. De boeren hebben last van de jaguar. Het beest rooft hun varkens. William, jij gaat met Gonzales en ik hier met onze vriend Alberto, die altijd maar in Lima zit en ook wel eens wat wil beleven. We zullen eens kijken of we hem te pakken kunnen krijgen. Maar voorzichtig hè, ‘t is een poesje om mee uit te kijken.”
De nacht is stikdonker, duister, dreigend. Wolken jagen voor de maan. Windvlagen en onverwachte krakende geluiden. Unheimisch bos vol wilde dieren. Een tikkeltje angstaanjagend. Uhhhh, klinkt het in het bos. krk, krk,krk. Oeaah! Een uil in de verte. En wij, de gevaarlijkste soort.
Veel hoor je niet in zo’n oerwoud. Maar ineens een gekrijs, een langgerekt geschreeuw, een verre gil. De stilte wordt doorsneden met geheimzinnige geluiden, door de trommels van leven en dood, door de vlagen van spoken en geesten.
En na drie uur, waarin we niets hebben gezien noch gehoord, behalve gekraak dat ons om doet kijken, schijngestalten die ons doen opschrikken, gaan we terug. Portoventura en Alberto, de laatste een beetje bleek, zijn er al. “Allemachtig’” zegt mijn chef, ” dát was spannend, we hadden hem bijna te pakken, nietwaar Alberto? ‘t Eerste uur niks, maar daarna hebben we een schuilplaats gezocht en gewacht, gewacht in de stilte.
Ineens hoor ik het beest. Ik stoot Alberto aan, die bijna in slaap was gevallen. ‘t Sluipt nader. Alberto, hombre, stil! Daar komt-ie. We staan strak van de zenuwen, dat kun je je wel voorstellen. Luister, zeg ik. Stil! Ja verdomd, daar komt hij. Hoor je de vogels Alberto, kijk de apen vluchten al weg. El Tigre komt jongen, voorzichtig!”
De spanning in de hut stijgt. Portoventura vervolgt: ” ‘t Is te gevaarlijk, zeg ik, we moeten de boom in.”
Ze zijn in de boom geklommen en wachten.
Het bos kraakt, fluistert, is vol van geluiden. Het leeft en beweegt in de aardedonkere nacht. De wind doet de bladeren ritselen. El Tigre is op komst. Maar waarvandaan? Van boven, van links of rechts, van achteren? Maar nee, hij komt toch niet. Was hij toch ergens anders op jacht? Is hij er nooit geweest?
Het eind van het verhaal hoor ik later. “Alberto had het niet meer,” vertelt Portoventura me. “Hij zegt tegen me: ” Alfonso, laten we teruggaan, ik krijg het verdomd koud.”- “Nee, nee, we moeten geduld hebben. Nou komt-ie. Man, de kans van je leven. Bijna niemand heeft ooit een jaguar gezien, in het wild.” – “Alfonso,” zegt-ie vijf minuten later weer, ” ‘t Is kil hier, laten we toch opstappen, dat beest komt toch niet.” Hij smeekt bijna: “Laten we nou gaan.” En ineens fluister ik zachtjes: “Kijk, daar is-ie. Kijk, z’n ogen, die gele. Pas op!”, en ik schiet m’n geweer af en nog een keer en het dondert door het bos en hij dondert bijna de boom uit van schrik.- “Godallemachtig, gemist. Jammer, die komt niet meer terug.” Het woud galmt na en ‘t is nog tien minuten om terug te gaan. Steeds omkijkend legt Alberto het pad af met een gevoel alsof hij ieder moment besprongen kan worden.
Maar nu zijn we allemaal weer verzameld in de hut en de held zegt: “Ja, ja, we hadden dat beest bijna te pakken. Verdomd jammer dat-ie ons net ontsnapt is. Haha, wat een avontuur, daar zullen ze in Lima van opkijken.”
Buiten roept een uil: “Oeáááh. Oeáááh.”

Een andere expert, een Deen die natuurlijk Johanssen heet, komt regelmatig opdagen. Op een dag komen we ‘s avonds in een dorp en nestelen ons in zo’n, zo’n… hotelletje. Een patio met galerij er omheen en daar liggen dan weer de kamers aan. Veel leven, verveloosheid, eenvoud, kippen, kinderen en poezen. We zitten onder de olielamp rondom de grauwgele vlam waar de insecten zich in poedelen en genieten van de warme avondlucht.
Traag dansen de woorden mee met de dansvliegjes, motten en nachtvlinders en dan zegt Johanssen ineens dat hij ergens, ver weg, wel tachtig kilometers ver weg, daar en daar, iets van zekere waarde, iets waar hij in ieder geval aan gehecht is, heeft laten liggen. Kan William dat niet even halen in die mooie four-wheeldrive luxe jeep van z’n baas.
‘t Is een zwarte, donkere nacht en natuurlijk kan William dat wel even doen. Daar verdwijnt-ie over de zandweg. Onverlicht in eenzaamheid en vindt waar het om gaat, iets waarvan hij nu bij god niet zou weten wat het was.
Op de terugweg – ineens , whap! – volslagen duisternis. Als bij toverslag verdwijnt de lichtbundel van de koplampen. Wat blijkt? De motorkap is opengesprongen en omhooggeklapt en heeft het uitzicht volkomen weggewist. Een flitsende reactie en goeie remmen. Loopt goed af, verder maar weer. Dan, twintig kilometer verder, in een flits, ziet hij vlak langs de weg grote gele kattenogen, een sterk lenig lichaam, een sluipende loop. Dit is, derde flits, nu door het brein, een zwarte panter. Wháááw, moet je nagaan, een zwarte panter. Fantastisch!
Maar Portoventura en Johanssen geloven het niet. Hier, in dit werelddeel, zijn geen zwarte panters. Die heb je alleen in Afrika.
Ze kunnen me nog meer vertellen. Ik weet het zeker; ik heb een zwarte panter gezien. En anders wel een satyr of een weerwolf. Een manenwolf misschien. Met grote gele ogen en een sluipende tred.

Zie voor vervolg Het dorp aan de rivier en Spoedig sterft hij

 


 

One thought on “Jaguar eet Toucan

Plaats een reactie