Een droge hoest, mijn god, drie keer
En ook, het is een warme dag, wat
Transpiratie – daar gaat-ie – corona!
Hoe voel ik me en wie vandaag zag ik?
Op straat liep ik, ontmoette mensen
En zou wel wensen dat ik thuis gebleven was.
Welnee, ‘k hield afstand en week uit
Alleen o ja, één keer, dat was dichtbij
Een situatie want vlakbij een boom.
Waardoor, je lette op, maar toch.
De afstand minder was dan voorgeschreven
Ook even kuchte zij.
Maar wacht eens even, ‘k Heb een boek
In mijn hand heel oud en tweedehands
En telkens als ik lees kriebelt mijn keel.
Staat ze een beetje in de brand en heel
de dag die zonneschijn, nee ’t is geen koorts
Hoe mooi verwoord de frasen in dit boek.
Wat wil je, ’t is van Oscar Wilde, Dorian Gray
die niet wou sterven, toch dood ging.
Noodlot, een beroerd ding om af te schudden.
Erger was het, de ouderdom werd niet aanvaard.
Zijn ziel klimt in een schilderij en vaart ter helle.
Ik voel me opgelucht, die kuch komt
door dat boek, maar in mijn keel
Voel ik heel goed die prikkeling.
Al die doden
Zij vallen anders ook, maar nu nog meer.
Je hoort er ook meer van. Want iedere keer
Coronadood. Nooit ging de dood zoveel
te keer. Comorbiditeit bijvoorbeeld ook.
De dood zwerft dit jaar luidkeels rond.
De andere jaren zweeg ze als het graf.
Je wist het wel; ze was er wel, in draf.
Maar nu verschijnt ze in galop.
O dood, zo vaak ontkent, jij zeisenvent.
Je bent er weer maar nu wel erg veel.
De hele dag hoor je ’t gekweel
van zoveel en weer meer, o lieve heer.
Kan het wat minder graag, ik vraag
het U en aan de media; weldra
sterft men weer minder maar toch,
ook met duizenden iedere dag
We wachten tot Oversterfte minder is.
Misschien dat het een teken wordt.
Tot God mag weten wat; dat
Zien we dan wel weer.